Onderzoek en meldi ARCHEOLOGIE Walcheren Sporen van het tweede Arnemuiden Afronding onderzoek IJzertijd, Grijpskerke Archeologische inspectie Vrouwenpolder Project Verdronken Dorpen Boek over de verdronken dorpen GESCHIEDBEOEFENINGMONUMENTENWi Archeologische drukte bij Grijpskerke. Middelburg, Arnestein. Zeldzaam loodtinnen insigne met vleugel, afm. 2 x 1 cm. Deze vleugel met speldbevestiging zou verband houden met de aartsengel Michaël. Uit diens bedevaarts oord Mont St. Michel (Normandië) zijn echter andere typen pelgrimsinsignes bekend (foto Hans Bostelaar). Grijpskerke. Complete pot (met verse breuken) in het vlak. De heer Hans Bostelaar uit Middelburg meldde het resultaat van waarnemingen die hij in januari 2003 deed in de omgeving van het Kuiperswegje en het industrie terrein Arnestein in Middelburg. Ten zuiden van het Arnekanaal werd een sloot verlengd, waarbij sporen en vondsten tevoorschijn kwamen. De heer Bostelaar trof in het talud nederzettingssporen aan, bestaande uit resten van een afvalkuil, enig houtwerk en muurwerk of puinstort van moppen. De uitgegraven grond van de sloot bevatte fragmenten van steengoed en grijs aardewerk, en moppen met maximale afmeting van 32 x 16 x 8,5 cm. Het oudste aardewerkfragment is een Andennescherf uit de dertiende eeuw of vroeger. Overig los vondstmateriaal omvat onder meer een musket- en een pistoletkogel, een vingernaairing, een tinnen speld met een stervorm, een tinnen vogeldrinkbankje of inktpot; voorts een tinnen speld met vleugel van vermoedelijk Sint-Michaël, een tinnen hanger van Maria met kind en een insigne van een onbekende heilige (bisschop). De metaalvondsten stammen uit de veertiende en vijftiende eeuw. De sporen en een deel van de vondsten zijn waarschijnlijk gerelateerd aan het Huis te Mortiere. Dit slot wordt al vermeld in 1273. De heren van Arnemuiden woonden er vermoedelijk tot 1438. In dat jaar kwam het gebouw aan een gemeenschap van reguliere kanunniken van Sint- Augustinus, die in 1462 wegens het overstromingsgevaar naar Vrouwenpolder verhuisden en daar het klooster 'Het Heilig Graf stichtten. In de noordhoek van de heerlijkheid Mortiere lag ook het tweede Arnemuiden. Het oudste, in 1223 vermelde Arnemuiden lag aan de zuidelijke Arnemonding. Deze nederzetting verdronk omstreeks 1440. De kapel waarbij het tweede Arnemuiden zich ontwikkelde werd afgebroken in 1479; al omstreeks 1462 was het derde en definitieve Arnemuiden ontstaan in de heerlijkheid Nieuwerkerke. De postmiddeleeuwse vondsten (de kogels) kunnen ver band houden met latere bebouwing ter plaatse, die nog voorkomt op o.a. de Hattingakaart van Walcheren (1753). Het archeologisch onderzoek door de SCEZ van een grote kuil uit de IJzertijd in een nieuw gegraven water gang bij Grijpskerke is in oktober afgerond (zie ook de vorige aflevering van Zeeuws Erfgoed). De afmetingen van de kuil bedroegen ongeveer drie bij drie meter en hij was 60 tot 70 centimeter diep. De kuil was volgegooid met voornamelijk aardewerk en botmateriaal. Diverse potten waren nog compleet, maar door de druk van de graafmachine gebarsten. Soms waren enkele in elkaar gestapeld. Het handgevormde aardewerk dateert uit één periode en was versierd met kraslijnen, vingerindrukken, kamstreken en verfstrepen. De botresten behoorden toe aan rund, schaap/geit en hond, zo bleek uit een eerste analyse. Uit de kuil zijn diverse grondmonsters genomen om het toenmalige landschap en milieu te reconstrueren en het doel van de put te achterhalen. Was het een ordinaire dumpplaats of was de kuil met een bepaalde bedoeling gegraven? Zo kan aan een rituele kuil worden gedacht. Vast staat dat de kuil vrijwel onmiddellijk na deponering van het materiaal is dichtgegooid met veen. Een dergelijk archeologisch spoor is nog niet eerder in Nederland aangetroffen. De grondmonsters en botresten worden bij de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) in Amersfoort verder geanalyseerd. Op 29 september is door de SCEZ een archeologische inspectie uitgevoerd aan de Rijkebuurtweg 8 in Vrouwenpolder. Op deze locatie werd een bluswatervijver naast een manege aangelegd. Aanleiding tot de inspectie vormde een archeologisch vooronderzoek door het archeologisch adviesbureau ArcheoMedia uit Nieuwerkerk aan de IJssel, waarbij in de ondergrond aanwijzingen waren aangetroffen voor de aanwezigheid van archeologische resten (baksteenpuin, leem en plantenresten). Het was echter niet duidelijk om welk soort resten het ging: mogelijk een alwaldump of een opgevulde moerneringsput in de directe omgeving van een boerderij, die vanaf de vijftiende tot de achttiende eeuw op of direct naast de locatie van de aan te leggen vijver heeft gestaan. Direct onder de bouwvoor was in het noordelijke deel van de put een donkere laag met af en toe baksteenpuin aanwezig. Onder dit puin bevonden zich enkele (fragmenten van) ijsselsteentjes. Ook werden enkele rood geglazuurde aardewerkscherven aangetroffen. Op grond van de vondsten kan de laag in de zeventiende/achttiende eeuw worden gedateerd. Zeer waarschijnlijk hoort de afvallaag bij genoemde boerderij, die tot de achttiende eeuw in de omgeving stond. Het zuidelijk deel van de put was vrij schoon en bestond uit zandige klei. Opgevulde moerneringsputten zijn in de put niet waargenomen. De in Middelburg en Vlissingen gevestigde Uitgeverij Den Boer/De Ruiter wil in het najaar van 2004 een boek uitbrengen over de verdronken dorpen (en steden) in Zeeland, waarbij ook enige aandacht zal worden besteed aan verdronken plaatsen buiten de Zeeuwse provincie grenzen. De SCEZ verleent medewerking in de vorm van menskracht en kennis. Vanwege het 'Project Verdronken Dorpen' van de SCEZ fungeert projectme dewerker Jan Kuipers als eindredacteur. Bijdragen wor den voorts geleverd door onder anderen provinciaal archeoloog Robert van Dierendonck en Aad de Klerk, consulent geschiedbeoefening. Zeeuws Erfgoed 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Erfgoed | 2003 | | pagina 6