Een terracotta schouw in het Landhuis te Hulst ARCHEOLOGIEGESCHIEDBEOEFENINGMONUMENTENWACHT MONUMENTENZORG MUSEA In de dertiende eeuw waren "De Vier Ambachten" een geografische en bestuurlijke eenheid in het noorden van Vlaanderen. Het behoorde tot Rijks-Vlaanderen, een leen van de Duitse keizer aan de graaf van Vlaanderen. Dit in tegenstelling tot het grootste deel van het graafschap Vlaanderen, dat een leen uitmaakte van de koning van Frankrijk. De Vier Ambachten werden in het noorden begrensd door de Honte, in het oosten door het Land van Saaftinghe, in het zuiden door het Land van Waes en de kasselrij van de Oudburg (Gent), in het westen door IJzendijke of Biervliet als deze laatste stad toen niet deel uitmaakte van het Boekhouter Ambacht. De graaf van Vlaanderen was de hoogste instantie voor wat bestuur en rechtspraak betrof, maar het gebied kon eigenmachtig optreden naar de regels, zoals die omschreven waren in de Keuren van 1242 en 1350. Het toezicht op de naleving van rechten en plichten had de graaf in handen gelegd van de burggraaf van Gent. De Vier Ambachten waren, van west naar oost, die van Boekhoute, Assenede, Axel en Hulst. Het bestuurlijke systeem van de ambachten bleef tot 1795 intact, toen de Franse bezetters het ophieven en een nieuwe bestuursvorm oplegden, zoals ook een ander rechtsstelsel. Het Hulster Ambacht kon reeds in de veertiende eeuw beschikken over een extraterritoriaal gebied in de stad Hulst. Dat bood plaats aan het Landhuis met bijbehorend erf en was gelegen in de wijk Overdam tussen Vlasmarkt en Zuivelmarkt, tegenover de Korenmarkt. De naam was Landhuis of Landshuys, maar ook Schepenhuus en veel vroeger Dinghehuus. De enorme stadsbrand in 1562 bracht ook grote schade toe aan het Landhuis. Mede als gevolg daarvan ging de wijk snel achteruit in kwaliteit. Het bestuur kocht daarom in 1565 in de deftiger Steenstraat een nieuw onderkomen, het huis van Jacob Gheerolf. Dat werd verbouwd en in 1576 kon het worden betrokken door de magistraat en de vierschaar van het Hulster Ambacht. Met name de oorlogsellende van 1596 maakte het pand weer onbruikbaar. Op dezelfde plek werd een nieuw Landhuis gebouwd. Het was pas in 1655 gebruiksklaar. Rond 1720 werd de voorgevel aan de tijd aangepast. Nadat de Franse revolutionairen, republikeinen, of (later) keizervolgelingen in 1815 definitief verslagen waren, kwam de oude bestuursvorm niet terug. Het Land van Hulst bleef het kanton Hulst. De kantonrechter, of vrederechter, betrok het pand. Wegens bouwvalligheid van het stadhuis, door achterstallig onderhoud, werd het gebouw ook gebruikt door het gemeentebestuur van Hulst. Na grote problemen (de meerderheid van de Raad wilde het stadhuis afbreken) slaagde burgemeester Van Dortmont erin een restauratie, weliswaar in "armoedestijl", te bewerkstelligen. In 1845 werd het opgeknapte stadhuis door het gemeentebestuur in gebruik genomen. Intussen was het Landhuis ook onderdak gaan bieden aan de marechaussees en hun gezinnen, nadat eerder de stadssecretaris en de veldwach ter en hun gezinnen er gehuisvest waren. In 1921 werd het pand door de gemeente verkocht aan de Nederlandse staat. Vanaf 1933 verdween het kantongerecht uit Hulst. Het Landhuis werd zetel van de ontvanger van de Directe Belastingen en herbergde het Arbeidsbureau, evenals de bibliotheek van de Oudheidkundige Kring. De fraaie rechtszaal bezat een schouw van marmer en hout, die de omlijsting vormde van een geschilderd drieluik (1663) van de hand van Jacob Jordaens, genaamd 'De Gerechtigheid'. Op de zaal boven 'De Vierschaar' was in 1655 een terracotta schouw geplaatst. Bij de vele verbouwingen in de twintigste eeuw is het interieur grondig vernield. Een van die smakeloze veranderingen hield onder meer de verwijdering van deze aardewerk- schouw in. Het is goed dat de, deels kapotgeslagen, restanten in het depot van de Oudheidkundige Kring 'De Vier Ambachten' terechtgekomen zijn. In het voorjaar van 2002 kocht de gemeente Hulst het pand terug van het Rijk en niet, wat wij gehoopt hadden, om er het streekmuseum in onder te brengen. Het depot van de Oudheidkundige Kring mocht zelfs niet in de zuidelijke vleugel blijven. Bij de ontruiming van de stallen en gevangeniscellen vond ondergetekende veel brokken onooglijk uitziende grijsroze terracotta. Kort voordat alles afgevoerd zou worden naar de "vuilnishoop" werden in de verspreid liggende stukken delen van een schoorsteenmantel herkend. Zoveel is gered kunnen worden, dat een restauratie mogelijk zou zijn. Helaas ontbreekt bij de gemeente het geld om het gebouw, inclusief schouw, in min of meer oorspronkelijke staat terug te brengen. Gelukkig zijn het dak met het torentje en de voorgevel wel gerestaureerd. De afdeling A der Rijkscommissie voor de Monumentenzorg noteerde in 1920/ 21: "In de bovenzaal rechts, met moerbinten en kinderbalkjes, thans door schotten in vertrekken verdeeld, eene schouw met terracotta kolommen en een gebogen houten hoofdgestel (XVIIc)." Mogelijk zijn enkele sleutelstukken van de moerbalken ook nog bewaard. W.N. Th.M.B. Gielen Zeeuws Erfgoed 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Erfgoed | 2004 | | pagina 15