Rijkssubsidie voor vele molens veiliggesteld Sinds 1 januari 2007 is het Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten, afgekort BRIM, in werking. Om vanaf dat moment voor rijkssubsidie in aanmerking te komen, verlangt de RACM van de monumenteigenaar een Periodiek Instandhoudingsplan ofwel PIP-plan. Een van de categorieën die in 2007 als eerste mochten deelnemen aan de regeling waren de historische wind- en watermolens. Ondanks de vele moeilijkheden en tegenvallers was de indiening van aanvragen een groot succes, voor zowel de indieners als de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten. Aan het woord is Paul Groen van Adviesbureau Groen uit Montfoort, een specialist op het gebied van restauratie en onderhoud van molens. "Een groot probleem van molens is dat ze allemaal onrendabele monumenten zijn. In de regel zijn molen eigenaren veelal weinig kapitaalkrachtig en subsidie is dus geen luxe maar bittere noodzaak voor de instandhouding van deze historische objecten. Een PIP-plan dient echter te bestaan uit een nulmeting, een werkomschrijving of bestek, een calculatie, een meerjarenraming, een toelichting en het nodige tekenwerk. Als al deze onderdelen door een architect of adviesbureau gemaakt zouden moeten worden, ontstaat al gauw een boekwerk van tenminste vijf centimeter dik. Los van het feit dat een moleneigenaar van tevoren de kosten hiervan vrijwel niet kan betalen, is dit ook niet in het belang van het monument. De regeling, lees: subsidie, is met name bedoeld voor verf, hout en spijkers om de monumenten wind- en waterdicht te houden. Hoe meer er aan plankosten wordt uitgegeven, hoe minder er voor het daadwerkelijke onderhoud over blijft. Ook leert de ervaring dat bij schilderwerk of het vervangen van een plankje onder aan de kap, een simpele werkomschrijving met een schets en wat foto's volstaat. Daarnaast speelde het tijdsaspect. De regeling werd pas op 28 februari 2006 in de Staatscourant gepubliceerd, terwijl de sluitingsdatum van de eerste indieningstermijn 1 september van datzelfde jaar was. Moleneigenaren wilden dolgraag in het eerste jaar instromen omdat anders één jaar subsidiemogelijkheden verloren zou gaan. Dit alles vroeg om een praktische aanpak met veel samenwerking tussen de betrokkenen in het monumentenveld. Het inspectierapport van de monumentenwacht vormde als nulmeting een prima basis. Ieder rapport van de monumentenwacht bevat namelijk een voor het monument unieke lijst met gebouwonderdelen waarvan de conditie vermeld is. Ook waren de omschrijvingen van de gebreken vaak zodanig uitgebreid dat al van achter het bureau oplossingsrichtingen gekozen konden worden. Vereniging De Hollandsche Molen (DHM) heeft speciaal voor molens een computerprogramma ontwikkeld dat op basis van het rapport van de monumentenwacht een werkomschrijving, een calculatie en een meerjarenraming kan genereren. Dit programma is zodanig opgebouwd dat 60% tot 70% van het PIP-plan automatisch gegenereerd wordt, en 30% tot 40% door de opsteller van het PIP-plan aangepast of aangevuld dient te worden. Alle basisgegevens zoals de grootte van de molen, het type molen, de locatie, de bereikbaarheid, alle onderdelen die aanwezig zijn en de conditie daarvan, waren dus voorhanden. De kracht van het programma ligt in het koppelen van deze gegevens. Hier zat ook meteen de moeilijkheid omdat lang niet alle gegevens in het juiste format aangeleverd konden worden. Omdat DHM het programma tegen een bescheiden vergoeding voor iedereen op haar website beschikbaar stelde, kon er op grote schaal gebruik van worden gemaakt, en namen uiteindelijk ruim zevenhonderd moleneigenaren deel aan de regeling. Van deze aanvragen zijn een kleine tweehonderd door mijn bureau opgesteld en samen met de eigenaren ingediend. Achteraf bezien is deze concrete aanpak een goede geweest. Met weinig middelen is de rijkssubsidie voor vele molens veiliggesteld. Moleneigenaren kunnen met het PIP-plan ook subsidies en bijdragen bij andere instanties aanvragen. Daarnaast heeft men een goede leidraad om het onderhoud gestructureerd aan te pakken. Ook op financieel gebied weet de moleneigenaar wat hem de komende tijd te wachten staat. Doordat de meeste moleneigenaren aan de regeling deel genomen hebben, ontstaat er op landelijk en provinciaal niveau een goed beeld van hoeveel geld er voor het behouden van molens in de nabije toekomst nodig is. In praktijk blijkt dat het vrij lastig is planmatig onderhoud aan een monument over een langere periode nauwkeurig te plannen. Soms zijn twee dakpannen extra gebroken of valt de conditie van het pleisterwerk bij nader inzien wel mee. Een iets grofmaziger plan blijkt hierbij meer ruimte bij de uitvoering te geven. Kleine wijzigingen, mits zij benoemd zijn, vallen nog onder deze subsidie, en niet bij elke afwijking hoeft contact met de RACM opgenomen te worden. Bij grote afwijkingen ten opzichte van het PIP-plan dient de eigenaar vooraf een formulier in te vullen en dit formulier, vergezeld van stukken, naar de RACM toe te sturen. Met de afwikkeling hiervan is een lange periode gemoeid. Ook simpele veranderingen als het wijzigen van adresgegevens verloopt stroperig. Een absoluut pluspunt van de regeling is de financiële afwikkeling. De rekeningen kunnen online op de website van het Nationaal Restauratiefonds ingediend worden, en per omgaande wordt de subsidie op de bankrekening van de eigenaar gestort." Zeeuws Erfgoed 26 juni 2008/02 MONUMENTENWACHT

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Erfgoed | 2008 | | pagina 26