toepassing van vormgevingsprincipes die teruggrijpen op klassieke idealen. Ook overdreven, want daarmee vergeet hij dan toch Borssele. Dat dorp uit 1616 werd het voor Zeeland opvallendste voorbeeld van een planmatig aangelegde nederzetting. En een volgens velen volmaakte uitvoering kreeg Ruigenhil, het latere Willemstad. hier vrijwel zonder uitzondering uit rechte stukken. Het geldt ook voor de wegen. Bij voorkeur trok men in de lengterichting van de polder de hoofdontsluitingsweg, soms werden het twee wegen, evenwijdig aan elkaar. De naamgeving Lange Weg lag voor de hand. Loodrecht erop ontwierp men secundaire ontsluitingswegen, de De Zuidlangeweg, gezien in westelijke richting. Kruiswegen. Kijk maar naar de Oud-Noord- Bevelandpolder: evenwijdig aan elkaar de Noordlange- en Zuidlangeweg, met een tussenruimte van 750 meter en haaks daarop vijf dwarswegen. Daarbinnen werden rechthoekige kavels uitgezet van aanvankelijk bijna 28 hectare, korte tijd later gesplitst tot de helft. Boerderijen verrezen verspreid door deze en andere polders. Rechtlijnig en rechthoekig werden ook de dorpen, evenals de polders producten van de tekentafel. Hun plek en hun plattegrond - van het type voorstraatdorp - werden vooraf nauwkeurig bepaald. Het landschap van Noord-Beveland: niet echt oud; grootschalig en rechtlijnig en rechthoekig; extreem open; met - buiten de krans van inlagen - weinig natuur. Is het dus maar heel gewoon en allesbehalve bijzonder? Mijn oordeel: bijzonder, maar dat moet je ook weer niet overdrijven. Zoals Jan Schuurman Hess deed, die zou hebben gezegd: "Noord-Beveland was een breekpunt in de wereldgeschiedenis. Voor het eerst werd er in rechte lijnen land ontworpen. Later is dit principe in Amerika overgenomen." Overdreven, want - nog afgezien van wat Romeinse landmeters al presteerden - wordt hiermee toch vergeten dat Noord-Beveland deel uitmaakt van het grotere geheel van de Delta. En daar komen we in bijvoorbeeld de Brabantse polders Standdaarbuiten, Fijnaart en Ruigenhil, eerder in de zestiende eeuw bedijkt, een vergelijkbare polderstructuur tegen. Overdrijven deed ook Fockema Andreae. Hij schreef ooit dat in Colijnsplaat "de voor een dorp uiterste mogelijkheden wel bereikt" zijn, als het gaat om de En dan nog de Lange Wegen. Vanaf de Zwijndrechtse Waard tot in Zeeuws-Vlaanderen en vanaf Noord- Beveland tot in westelijk Noord-Brabant werd vanaf de veertiende eeuw met kwistige hand de naam Lange Weg uitgestrooid over de nieuwe polders. Noord-Beveland met de Oud-Noord-Bevelandpolder in het bijzonder, is nieuw gemaakt land, zoals er heel veel in die tijd in het Deltagebied nieuw werd gemaakt. Daarmee deelt het zijn kenmerken met andere landschappen in deze regio en uit die tijd. Er zijn zelfs vormovereenkomsten die nog vérder reiken dan de Delta. Zo werd de in 1612 drooggelegde Beemster ingericht volgens dezelfde principes als veertien jaar eerder Oud-Noord-Beveland, en vier jaar later Borssele. Over de Beemster gesproken: die droogmakerij staat op de werelderfgoedlijst van de Unesco, als "meesterwerk van creatieve planning, waarin de idealen van de Oudheid en de Renaissance zijn toegepast in het ontwerp." Je vraagt je dan toch af: waarom de ene Renaissancepolder uit 1612 wél en de andere, nota bene veertien jaar oudere géén werelderfgoed? Of moeten we maar tevreden zijn met een mindere status? Het provinciale Omgevingsplan tilt de Oud-Noord-Bevelandpolder uit tot onderdeel van de cultuurhistorische hoofdstructuur van Zeeland. En Colijnsplaat is door de monumentenwet beschermd dorpsgezicht. Beide, polder en dorp, horen dus zeker tot de kennelijke topstukken uit de collectie-Zeeland. Moet dat misschien maar genoeg zijn? Want ook déze status schept al genoeg verantwoordelijkheid. Zeeuws Erfgoed 22 september 2008/03 LANDSCHAP EN HISTORIE

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Erfgoed | 2008 | | pagina 22