Het landschap als altijd open monument Sporen indeZeeuwse slik historie De jaarlijkse manifestatie Open Monumentendag stond dit jaar in het teken van 'Sporen'. Een breed thema, waar zeker ook de nodige landschappelijke eer aan valt te behalen. Een thema waarover bovendien inspirerend is geschreven. Zoals in 2004 door NRC-redacteur Marjoleine de Vos in een schitterend artikel waarvan de titel tevens de boodschap behelst: 'Alleen wie de sporen in het landschap leest, ziet dat wij hebben bestaan'. Filosoof Ton Lemaire gaf zijn boek Wandelenderwijs uit 1997 de ondertitel Sporen in het landschap mee. En een oude favoriet is een bundel opstellen die toenmalig PZC-hoofdredacteur G.A. de Kok in 1973 deed verschijnen onder de titel Sporen in de slik. Sporen in de slik. Dat is een mooie, beeldende en goed Zeeuwse aanduiding van waar het om gaat: historisch- landschappelijke elementen en structuren ofwel het landschap als cultureel erfgoed. Die sporen kunnen zowel vluchtig als blijvend zijn. Zoals een rond vliegveldje dat maar heel kort de kaart haalde, maar ook de net zo ronde ringwalburgen uit de negende eeuw. Sporen zijn er heel oud en zeer recent, waarbij dat laatste niet per definitie gelijkstaat aan minder waardevol. Het kan gaan om een qua omvang beperkt element als de typisch Zeeuwse hollestelle bij Anna Jacobapolder, maar ook om een gigabedijking als de Generale Prins Willempolder rondom Schoondijke. Soms spontaan ontstaan zoals een kronkelend kreekrestant, soms strikt gepland zoals de polder-met-dorp Borssele. De sporen in de Zeeuwse slik hebben ieder hun eigen betekenis. Sommige zijn wetenschappelijk van belang. Het hollebollige landschap als 'restproduct' van middel eeuwse moer- en selnering (turf- en zoutwinning) vormt zelf vrijwel de enige bron om vandaag dat gewroet in de bodem te reconstrueren. Een Zeeuwse binnendijk fungeert bijna letterlijk als richtingwijzer: aan de ene, glooiende zijde stroomde ooit water, aan de andere, steile kant lag land. Sporen verbinden ons met onze voorouders. Nergens indringender valt dat te ervaren dan op een oude begraafplaats. Maar ook met kavels, met wegen, water lopen en dijken, met dorpen en steden schreven zij op de meest concrete manier geschiedenis in de Zeeuwse slik. Hun sporen vormen nu ons geheugen, vergelijkbaar met een archiefstuk of een oud gebouw. Het landschap vormt het integratiekader voor losse elementen die samen een polder, dorp of stad vormen. De landschappelijke sporen maken Zeeland tot iets eigens en elk Zeeuws eiland tot iets aparts. Ze dragen bij aan een aantrekkelijke omgeving, trekken bezoekers en kunnen zo ook geld in het laatje brengen. Ze zijn bovendien niet slechts gedurende één dag per jaar, op Open Monumentendag, maar voortdurend en gratis toegankelijk. Hoe moeten we met deze veelheid aan sporen omgaan? We moeten ze allereerst kennen, documenteren. Daarvoor is er onder andere de CHS - de Cultuurhistorische Hoofdstructuur - helaas nog altijd te weinig bekend bij en gebruikt door gemeenten. Pas door de sporen van een verhaal te voorzien, krijgen ze betekenis en worden het méér dan louter punten, lijnen en vlakken op de kaart. Dat verhaal, over ploeterende polderjongens en arrogante dijkgraven, over Adriaan van Borselen als project- ontwikkelaar en Menno van Coehoorn als vestingbouwer, moet in gezamenlijkheid worden geleverd. Want een integraal spoor is nu eenmaal boeiender dan een gedeeld spoor. Het verhaal aan bewoner, bezoeker, leerling is gediend met een rode draad, niet met een hele bos draadjes. En evenmin met drie verschillende bordjes bij één en dezelfde inlaag of vliedberg of verdedigingslinie. We moeten het eigene niet laten vervagen door het algemene, de typisch Zeeuwse sporen niet doen uitwissen door een algemeen Nederlands spoor. Dat is het gevaar van bijvoorbeeld nieuwe buitenplaatsen of natuur vriendelijke oevers. Elders kan organisch groeien een remedie zijn, zodat Stavenisse als voorstraatdorp anders wordt uitgebreid dan Oud-Vossemeer. Moet alles wat geweest is, weer terug? Voor echte sporen, in de meest letterlijke zin: voetpaden, zou je je dat wel wensen. Maar moet overal waar ooit water stroomde in stad en dorp dat daar weer terugkeren? Elke - soms al in de middeleeuwen - afgegraven binnendijk weer terug? Kees Fens noemde zoiets culturele vervalsingszucht. Laten we bedenken dat een vroeger aangepast spoor even instructief kan zijn als een gaaf en onveranderd spoor, een aarzelend en deels uitgewist spoor intrigerender dan een niets verhullend spoor. Op Walcheren zouden dus niet alle verdwenen buitenplaatsen en in Zeeuws- Vlaanderen niet alle voormalige forten herkenbaar hoeven te worden gemaakt. Daarbij komt: natuur lijkt vandaag nieuw te kunnen worden gemaakt, maar voor het cultuurlandschap geldt zoiets beslist niet. Terug naar G.A. de Kok. Die constateerde: we hebben in Zeeland slik aan onze broek, om daarna te adviseren: 'We moeten het er maar niet afpoetsen'. In de woorden van Marjoleine de Vos: 'Zonder een spoor bestaan we niet, hebben we niet bestaan, en al diegenen voor ons ook niet. Met hen wissen we ook onszelf. We moeten het oude landschap blijven lezen'. Een voorbeeld van een karakteristiek Zeeuws spoor: vijfzodendijk' bij 's-Gravenpolder (Zuid-Beveland), met een kruin van oorspronkelijk niet meer dan vijfzoden breed. Zeeuws Erfgoed 4 december 2008/04 LANDSCHAP EN HISTORIE

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Erfgoed | 2008 | | pagina 4