Lijnen in het landschap: verbindingen over land en water in Zeeland Wegen, voetpaadjes, watergangen, spoorlijnen, tramlijnen, kanalen, fietspaden: verbindingen over land en water hebben eeuwenoude lijnen in het Zeeuwse landschap getrokken. Mensen van allerlei slag bewogen zich erop voort. Boeren en boerinnen op weg naar de markt of een familievisite, landarbeiders aan het begin of einde van een lange werkdag, de kastjesvinter met handelswaar op zijn rug, de goudsmid met zijn kist vol gouden en zilveren sieraden, visleursters met een juk op hun schouders, de schuteboer, straatmuzikanten, reizigers die nieuwe verten wilden verkennen, allen bevolkten de Zeeuwse wegen en waterlopen. Maatschappelijk belang Met de verkeersverbindingen was het welvaren van de samenleving gemoeid. Ze waren van belang voor de handel en het intermenselijke verkeer. Landbouwproducten moesten van het platteland naar de stad of naar de havens vervoerd worden. Het platteland moest op zijn beurt voorzien worden van goederen die het niet zelf voortbracht. Van hulpmiddelen voor het landbouwbedrijf, textiel, schoenen, potten, pannen, maar ook van kennis, ideeën en nieuws. Verkeersverbindingen brachten dus culturele uitwisseling op gang en hadden betekenis voor het sociale en zelfs voor het kerkelijke leven in de gemeenschap. Niet voor niets riep de ambachtsheer van Brigdamme in de achttiende eeuw de dorpsbewoners op om de weg naar de kerk schoon te houden, zodat mensen 's zondags niet van hun kerkelijke plichten werden afgehouden. Tussen de wegen en waterlopen waren plekken om te stoppen, te wachten en op adem te komen. Op zulke knooppunten, bijvoorbeeld bij een overzetveer of een schuitvlot, ontmoetten mensen elkaar. Ze wisselden er nieuwtjes uit, vertelden er verhalen en hoorden er wellicht de liederen van een straatzanger. Andere lijnen door het landschap werden getrokken door weggetjes die uitsluitend naar een buitenplaats of boerderij leidden, zoals de wekkens op Schouwen-Duiveland. Er waren doodlopende paadjes, 'schuilhoeken', zoals aanwonenden klaagden, 'voor dieven en vagebonden'. Anderen maakten er een vinkenbaan. Of verliefde paartjes vertoefden er voor hun eigen heimelijke genoegens. Begaanbaarheid De landwegen, paden en waterlopen in Zeeland vormden vóór het midden van de negentiende eeuw een fijnmazig netwerk. Polder- en dorpsbesturen hielden toezicht op het onderhoud ervan. In de middeleeuwse polders kronkelden de wegen over de dijken om de kleine akkerpercelen heen of volgden ze het slingerende patroon van de kreekruggen. In de polders die vanaf het eind van de zestiende eeuw tot stand kwamen, plande men langere rechte wegen. Tot ver in de negentiende eeuw waren de meeste wegen in Zeeland onverhard. Het waren zand-, schelp- of aarden wegen of karrensporen. Voetgangers maakten gebruik van de voetpaden, die dwars door de polders liepen, langs watergangen en boerderijen. Een veel minder groot aantal wegen was verhard. Om van dergelijke wegen gebruik te maken, moesten passanten vaak tol- of kasseigeld betalen. De begaanbaarheid van de land- en waterwegen was eeuwenlang een bron van ergernis. Slijk kon de doorgang op de watergangen hinderen en laaggelegen wegen stonden in de winter vaak onder water. Men verplaatste zich in het laatste geval met een boot(je). De moeilijke begaanbaarheid werd enigszins gecompenseerd doordat land- en waterwegen elkaar aanvulden. Lag een weg over land onder water, dan kon men ook met een schuit door de watergang. Voor het vervoer dat te voet, met paard en wagen of per boot plaatsvond, was de nodige tijd en fysieke inspanning vereist. Tijd is echter een relatief begrip. Wie niet beter weet dan dat een tochtje van Domburg naar Middelburg vier uur duurt, accepteert dat als een gegeven. De wijze waarop en de snelheid waarmee mensen zich verplaatsten, had voor de mensen toen een andere betekenis dan nu. Kanalen, spoorwegen en verharde wegen Dat veranderde in de tweede helft van de negentiende eeuw toen sneller verkeer mogelijk werd. Voertuigen aangedreven met stoomkracht, later diesel, elektriciteit en benzine, deden hun intrede. Zij konden een grotere en gelijkmatigere snelheid bereiken over langere afstanden. De provinciale en rijksoverheid maakte in de loop van de negentiende eeuw grote infrastructurele werken mogelijk, in het bijzonder kanalen en spoorwegen. Ook investeerde de overheid in verharding van het wegdek. Daardoor werd het verkeer minder afhankelijk van weersinvloeden en konden de wegen zwaarder belast worden. Op de verharde wegen kon men met nieuwe vervoersmiddelen goed uit de voeten. De auto en autobus deden hun intrede, evenals de fiets. Van de fiets en later de bromfiets ging een belangrijke emanciperende werking uit. Voorzieningen en diensten in de steden werden nu eenvoudiger vanuit de verste uithoeken van het platteland bereikbaar. De overheid was vanaf het midden van de negentiende eeuw bereid flink te investeren in een betere infrastructuur, omdat ze daarvan gunstige effecten op de regionale economie verwachtte. Deze gedachte was ook leidend bij de herinrichting van het land na de inundaties tijdens de Tweede Wereldoorlog en de Watersnoodramp van 1953. Heel wat onverharde wegen zijn toen voorzien van een deklaag en heel wat kronkelige wegtracés werden rechtgetrokken. Met de ruilverkaveling verdwenen veel oude wegen en waterlopen, evenals de karrensporen: lijnen in het landschap die nu alleen nog zichtbaar zijn voor het geoefende oog van de archeoloog en historisch geograaf. Andere betekenis van afstand en tijd Moderne wegen en spoorlijnen hebben de omvang en snelheid van het transport, de bereikbaarheid, de communicatiemogelijkheden en de mobiliteit van de Zeeuwen vergroot. De vervoersstromen, de snelheden en de overwonnen afstanden zijn groter geworden, de contacten met de buitenwereld als gevolg daarvan verveelvoudigd. De betere wegen hebben de integratie van de verschillende delen van Zeeland onmiskenbaar bevorderd. Tijdens het 'rondje rijden' op zondagmiddag verkenden heel wat Zeeuwen nieuwe plekken in hun provincie. Ook het toerisme kreeg een flinke impuls. De welvaart steeg en de hoeveelheid vrije tijd navenant. Verharde weggetjes werden omgetoverd tot rijwielpaden met de witte ANWB-paddenstoel als baken. Afstand, snelheid en tijd hebben in anderhalve eeuw een andere dimensie gekregen. De tracés van de oude verbindingen zijn soms nauwelijks of niet meer te herkennen, maar als levensaders van een voorbije samenleving zijn ze betekenisvol erfgoed. Ze zullen ongetwijfeld een belangrijke plaats krijgen in Zeeuwse Ankers, de culturele biografie van Zeeland, die de SCEZ in samenwerking met andere partijen momenteel ontwikkelt. Jeanine Dekker Laan naar de Nieuwe Vlissingseweg in Middelburg, circa 1895 (foto Zeeuws Archief, Historische Topografische Atlas Middelburg, HTAM-B-1007). Zeeuws Erfgoed 17 september 2013/03 CULTUURHISTORIE

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Erfgoed | 2013 | | pagina 17