opstanden tot secundaire hulpmiddelen. Investeringen
gingen niet langer naar verbeterde verlichting, maar naar
radartorens en elektronische kaarten. In de afgelopen
veertig jaar zijn zelfs tientallen historische lichtopstanden
gesloopt. Een nog veel groter aantal historische petroleum-
en gaslichten is vervangen door strakke roestvrijstalen,
elektrische modellen.
Electrificering en automatisering betekenden ook de
doodsteek voor het beroep van de lichtwachter. Waar de
lichtwachter honderd jaar lang de lichten handmatig had
ontstoken, werden de lichten nu automatisch bij
zonsondergang en -opgang aan- en uitgeschakeld.
De lichtwachter was overbodig geworden, net als zijn
woning. In 1974 vroeg de laatste lichtwachter, A. Brandes,
of hij het huis mocht blijven huren, om er na zijn
pensionering in te blijven wonen.6' Helaas voelde Brussel
hier niets voor: net als alle andere lichtwachterswoningen
werd zijn woning gesloopt.
De enorme sloopwoede van de afgelopen decennia heeft
het aantal historische lichten gedecimeerd. Maar er zijn
nog wel bijzondere lichtopstanden! Zo zijn de vuurtoren
van Breskens en twee van de elf gietijzeren lichtopstanden
uit het eerste ontwerp (1868) bewaard. Deze laatste twee
staan wel op andere locaties: in het centrum van Breskens
en op de rotonde in Hansweert. Daarnaast vinden we nog
een gietijzeren lichtopstand uit 1875 op de dijk van
Westkapelle en een licht uit 1892 op de boulevard van
Vlissingen.
Ook bijzonder is het feit dat er zes voormalig gaslichten
bewaard zijn. Twee hiervan zijn gasketels; unieke objecten
die buiten de Westerschelde mogelijk nergens anders
voorkomen. Je vindt ze in het Nauw van Bath en op Fort
de Nolle in Vlissingen. Kortom: er is reden om mistroostig
te zijn over de sloop van zoveel historisch waardevolle
lichten - maar het is net zo goed geoorloofd om opgetogen
te zijn over de lichten die er nog wel staan.
De toekomst van dit vergeten erfgoed
Grote kans dat precies honderdvijftig jaar geleden, in 1867,
de eerste gietijzeren lichten uit grote hoogovens in mallen
werden gegoten. Deze lichtopstanden waren allemaal uniek
in detaillering. De één kreeg rozetten tussen de spijlen,
de ander een prachtige windroos. Dit is bijzonder, want
waarom koos ingenieur Quirinius Harder niet voor één mal
voor alle lichten? Dat was ongetwijfeld goedkoper geweest.
Het lijkt erop dat Harder verder keek dan de functionaliteit.
De lichtopstanden mochten - of moesten? - ook mooi zijn!
De moderne mens lijkt de schoonheid van de licht
opstanden echter niet op te merken. Zonder enig
maatschappelijk protest zijn tientallen lichten al uit het
landschap verdwenen. En deze sloop gaat door. Momenteel
staan er vijf op de slooplijst. Langzaam maar zeker valt zo
4) Archief Technische dienst afdeling Havenwerken, inventaris nummer:
MA-HB 345-20, Felixarchief Antwerpen.
5) Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België,
regelende en bebakening van de Westerschelde en haar mondingen,
's-Gravenhage, 23-10-1957.
6) Rationalisering en electrificering van de kustverlichting en afvloeiing van
de lichtwachters en lichtbewakers, Nationaal Archief Den Haag, inventaris
2.12.25, nr. 1792.
dit nautisch meesterwerk - dat nog altijd werkt! - uiteen.
Bescherming van een deel van dit stelsel van lichten lijkt
noodzakelijk om dit nautisch erfgoed te behouden.
Slotwoord van de auteur
Als slotwoord zou ik willen zeggen: kijk wanneer je langs
de Westerschelde komt eens goed om je heen. Bewonder
het stelsel van verlichting dat zo nauwkeurig is uitgetekend.
Laat je verrassen door de gietijzeren torens met hun
esthetische details die de bouwkundigen van het
Nederlandse loodswezen hebben ontworpen. Besef hoe
zwaar het was voor de vuurtorenwachters om deze lichten
elke nacht, bij weer en wind, te laten branden. Dit klinkt
melodramatisch, maar ik vind dat dit bijzondere stelsel
permanente aandacht verdient.
Gertjan de Boer
Gertjan de Boer is bouwhistoricus en recent op dit onderwerp
afgestudeerd aan de Universiteit Antwerpen. Voor vragen kun je mailen
naar gertjandeboer1989@gmail.com. Aan dit artikel werkte ook hydrograaf
Frans Mol, werkzaam bij Rijkswaterstaat, mee.
Zeeuws Erfgoed 7 maart 2017 01