- Erfgoed gaat niet alleen over materiële zaken, maar ook over het immateriële, over tradities en gewoonten in het dagelijkse leven. Nu velen in deze decembermaand weer in een gezellig samenzijn rond de feestelijk gedekte tafel zullen schuiven, lijkt dat een mooie aanleiding om eens wat licht te werpen op de etiquette waarmee dat in het verleden in Zeeland gepaard ging. Wat leren we hierover uit de Zeeuwse streektaal? Kinderen werd geleerd om goed te eten en niet kieskeurig te zijn (foto W. de Bruine, ZB| Planbureau en Bibliotheek van Zeeland Beeldbank Zeeland). Haneneieren en papoenepap Hoe hoort het eigenlijk aan tafel? Eetgedrag omvat gewoonten die we van jongs af krijgen aangeleerd. Ouders dragen ze over op hun kinderen. In taal liggen talrijke ongeschreven regels en codes besloten over hoe het eigenlijk hoort of hoorde. De Zeeuwse streektaal bevat dus ook heel wat uitdrukkingen die met eetgedrag te maken hebben. De zegswijzen laten zich lezen als symbolen, waarin wordt gecommuniceerd wat wel en niet deugt. Nieuwsgierige kinderen die kwamen vragen wat er gegeten zou worden, werden met pasklare antwoorden bediend. 't Is brood mee brood en 'n boter'am d'r tuss'n, dan wel 'n snee pap mee 'n 'aonenei of papoenepap mee sop van kassieën [kinderkopjes] zullen de hongerige kindermaagjes vermoedelijk niet bij voorbaat hebben gestild. De boodschap? Wacht maar geduldig af tot de potten op tafel staan. Discipline In de afgelopen eeuwen heeft zich in de West-Europese samenleving een ontwikkeling voorgedaan waarbij allerlei verschillende voorschriften, zoals het eten met mes en vork, als maatstaf zijn gaan gelden voor 'beschaving'. Zo raakten bijvoorbeeld zindelijkheid en sociaal prestige met elkaar verweven. Wie in het dagelijkse leven werk deed waarbij zijn handen en kleding schoon bleven, stond in hoger aanzien dan degene die vies werd van zijn werk. Je ziet de verwevenheid ook terug in het gebruik van het servet. Veel van de gebruiken die in de late middeleeuwen opkwamen en eerst nog voorbehouden waren aan de maatschappelijke elite sijpelden in de eeuwen daarna door in andere bevolkingslagen. Ook zelfbeheersing ging gelden als een onderscheidend criterium voor wenselijk gedrag. Vooral datgene wat men als dierlijk beleefde, werd teruggedrongen. Lichamelijke verrichtingen, die tot het elementair menselijke gedrag behoren, werden steeds meer met schaamte omgeven. Eetgedrag werd meer gereguleerd. Schrokkend eten en een boer laten - gedrag dat als dicht bij het lichamelijke werd beleefd - werd als onfatsoenlijk gezien. Iemand die een boer liet, kon als antwoord Moe je soms 'n bord 'èn? verwachten. Dat gulzig eten werd afgekeurd, zien we in gezegden als 'n paerd de rik [rug] uutfreet'n en ie ei drie aerepels: êên in z'n bakkes, êên an z'n vurke en êên op zicht. Soms is de relatie met het dierlijke heel rechtstreeks. Van iemand die onfatsoenlijk eet, wordt gezegd dat hij freet as 'n bochtvèrken of as 'n koeie, dat ie zit te schoven as 'n vèrke of schranst as 'n kopganze. Zeeuws Erfgoed 1 2 december 2017 02

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Erfgoed | 2017 | | pagina 12