MobielErfgoed
m re misemD-a aibru g
Da eerste Tram Proefrit ta Aardenburg
In het gehucht Draaibrug bij Aardenburg is aan de Draaibrugseweg 56 nog een voormalige
tramremise van de Stoomtrammaatschappij Breskens-Maldegem NV uit 1886 te bewonderen.
Deze remise was onderdeel van een groter complex aan gebouwen dat Draaibrug tot het centrum
van de activiteiten van een trammaatschappij maakte en waar veel mensen werk vonden.
Naast de remise zijn ook nog dienstwoningen (Draaibrugseweg 57-65) en een kantoor annex
wachtlokaal (Draaibrugseweg 66) aanwezig.
i
Locomotief nummer 4 'Aardenburg' met rijtuig AB2 van de Stoomtrammaatschappij Breskens-Maldegem in Aardenburg met poserend personeel
(bron: Zeeuws Archief, Zeeuws Genootschap, Zelandia Illustrata, Prentbriefkaarten, nr. 8095).
Wat eraan voorafging
De eerste berichten over een railverbinding in
West-Zeeuws-Vlaanderen dateren van februari 1869, toen
burgemeester en schepenen van Brugge en burgemeester
en wethouders van Sluis aan de commissaris des Konings
in Zeeland lieten weten, dat zij een spoorweg Brugge-Sluis-
Breskens wensten. Deze zou aan moeten sluiten op de
spoorweg Vlissingen-Roosendaal. Een jaar later, in februari
1870, lanceerde aannemer Julien uit Brugge plannen voor
een buurtspoorweg van:
- Breskens-Schoondijke-Sluis-Sint Anna ter Muiden-Dudzele
naar Brugge;
- Draaibrug-Aardenburg-Eede naar Maldegem;
- Schoondijke naar IJzendijke.
De door hem te gebruiken locomotieven zouden een
maximumsnelheid hebben van 15 kilometer per uur.
Deze mededeling was speciaal gericht op de landbouwers,
die schrikreacties van paarden en vee vreesden. Van deze
plannen voor een tramweg kwam echter niets terecht, maar
in 1880 kwam de Société des Chemins de Fer Économiques
Néerlandais uit Brussel al met plannen voor de aanleg van
een net van tramwegen in het westen van
Zeeuws-Vlaanderen, toen nog bekend als het 'vierde
district' van de provincie Zeeland. Al spoedig bleek echter
dat deze plannen minder de belangen van de streek, dan
wel andere belangen dienden.
Hierop vormde zich, onder leiding van J.G. Gerritsen,
burgemeester van Breskens, een comité, bestaande uit
inwoners van het betrokken gebied: mr. M.J.C. Snouck
Hurgronje, lid van Gedeputeerde Staten van Zeeland,
H.G. Hammacher, notaris en lid van Provinciale Staten,
J.H. Hennequin, burgemeester van Sluis, W.C. de Smidt,
notaris, tevens lid van Provinciale Staten en A.M. Tak.
Later sloten zich nog aan A.D. de Marez Oyens, lid van
de firma Labouchère-Oyens en Co. te Amsterdam.
Technisch adviseur voor de aanleg van de tramlijn
was de heer J. Schotel.
Dit comité vroeg in oktober 1881 een concessie aan voor
een tramlijn Breskens-Maldegem, met zijtak naar Sluis.
De concessie voor het Nederlandse gedeelte werd op
11 december van hetzelfde jaar, voor de duur van 30 jaar
verleend. Al in 1886 werd deze duur tot 50 jaar verlengd.
Voor het Belgische gedeelte duurde het tot 19 februari
1886 voor ook hier de concessie verleend was. Pas dan
kon men beginnen met het oprichten van de gebouwen
en de aanleg van de tramlijn.
Zeeuws Erfgoed 3 maart 2018 01