Zeeuwse dialecten: routes en linies De meimaand van het Europese Erfgoedjaar stond in het teken van Europese routes, zoals elders in Zeeuws Erfgoed al te lezen is. Meestal denkt men dan aan handelsroutes, maar ook dialecten, en dus taal in het algemeen, zijn door Europa via allerlei routes verspreid. Welke Europese taalinvloeden kunnen we nog ontdekken in de Zeeuwse dialecten en wat ging hieraan vooraf? Sporen van de Germaanse volksverhuizingen in de vierde en vijfde eeuw zijn nog altijd terug te vinden in de Zeeuwse dialecten (naar een kaart van Johan Taeldeman). Lang geleden: Saksen en Franken De oorsprong van onze Zeeuwse dialecten moet oorspronkelijk zelfs buiten Europa worden gezocht. Het Zeeuws is net als de andere dialecten in Nederland en Vlaanderen en het Nederlands zelf een nazaat van het Indo-Europees, een taal die afstamt van het Proto-Indo-Europees, dat wellicht zijn oorsprong heeft ten noorden van de Zwarte Zee, ongeveer 6000 jaar geleden. Maar we focussen hier op de latere Europese taalroutes die voor onder andere het Zeeuws van groot belang zijn geweest. Rond de vierde eeuw na Christus waren er grote volksverhuizingen van Germaanse volkeren, onder andere Franken en Saksen. De Franken streken in het oosten van ons taalgebied neer, in Limburg en Brabant; de Saksen kwamen eveneens in de oostelijke gebieden terecht, maar noordelijker in Overijssel, Gelderland, Drenthe en Groningen. Een deel van de Saksen kwam echter over zee ook terecht in Engeland (de Angelsaksen!) en op de kusten van Noord-Frankrijk, Vlaanderen en Nederland. Deze stammen mengden zich met de lokale bewoners met als resultaat een mengtaal waarin nog veel Saksische elementen heel lang bewaard zijn gebleven. Ook de Friezen trokken richting Zeeland. In de huidige Zeeuwse dialecten zijn nog altijd sporen terug te vinden uit de periode van die Saksische verhuizing. We noemen die kustwestgermaanse of ingveoonse kenmerken. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld de i in woorden die in het Nederlands een u hebben (pit, rik, stik,of de u of eu in woorden waar het Nederlands een o of oo heeft (butter of beuter, meulen). Ook de ee-achtige uitspraak van de lange aa in bijvoorbeeld schaap en maken (schaep, maeken), hebben we aan de Saksen te danken. We zien dan ook vaak gelijkenissen met het (oudere) Engels opduiken, zoals bijvoorbeeld in pit en butter en de uitspraak van schaap in Zuid-Beveland die die van sheep in het Engels benadert. Zeeuws Erfgoed 20 juni 2018 02

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Erfgoed | 2018 | | pagina 20