Afbeelding Plattegrond van de stad en het kasteel Sint-Maartensdijk anno 1696 bron: Nationaal Archief, Den Haag. verkenning bLeek dat er binnen het gebouw meerdere bouwdelen van het voormalige kasteel of fragmenten daarvan aanwezig zijn, soms zelfs tot aan de tweede bouwlaag aan toe. Veel van de bouwdelen, waaronder een bouw- valige twintigste-eeuwse bioscoop, een negentiende-eeuwse aanbouw en een achttiende-eeuwse aanbouw die hoorde bij een voormalige herberg, waren in principe rijp voor de sloop. Na een zoektocht van jaren meldde zich een partij om op die locatie een horecaconcept te ontwikkelen, op basis van het voormalige slot dat ook vele eeuwen een functie als herberg heeft gehad. De behouden muurresten van het slot in de bestaande - te slopen - gebouwen, zouden daarbij zoveel mogelijk gespaard blijven, evenals de andere gedocumenteerde en eventueel nog aan te treffen overblijfselen. Het slot is dan ook in de loop van meerdere eeuwen tot stand gekomen, waarbij het oudste deel een beschermde status kreeg (en zodoende behouden bleef), maar de andere, jongere delen minder goed gedocumenteerd werden. Het probleem met de registeromschrijving in dit geval was dat de RCE de bevoegdheid had te adviseren over het opgaande muurwerk van het rijksmonument en eventueel de in het register genoemde kelder, maar niet over de archeologische ondergrond van het slot. Dit was immers geen rijksmonumentaal onderdeel, maar viel vanwege de WAMZ onder de gemeentelijke bevoegdheid. De RCE was dus nimmer in staat om een integraal advies uit te brengen en te sturen op de bouwhistorische resten die bij het archeologisch onderzoek tijdens het proces van sloop en nieuwbouw werden aangetroffen. Hier wringt de schoen. De RCE heeft maar partieel geadviseerd, waar de unieke waarden van dit voormalige stadskasteel bij uitstek een kans voor een integrale benadering boden. De samenhang tussen archeologie, bouwhistorie en bouwkunde had daarbij centraal moeten staan. Nu bleek bouwhistorie vooral een sluitpost, waarbij het onderzoek werd opgeleverd toen de bestemming al was gerealiseerd. Hoewel de RCE strikt formeel gehandeld heeft, toont de sectorale advisering de zwakte aan van de beperkte registeromschrijving en de te beperkte kaders waarbinnen de consulenten van de RCE zich nadien konden bewegen. Daarbij moet nog opgemerkt worden dat de gemeente meer afwegingskaders heeft dan de RCE om rekening mee te houden bij het (her-)ontwikkelen van een locatie. Want ook het economisch belang van de locatie en de betrokken ontwikkelaars worden hierin betrokken. In het geval van Slot Oostende had het immers al lang geduurd om een ontwikkelaar bereid te vinden op deze plek te investeren. Toen de vloer 22 ZEEUWS ERFGOED nr. 4 2019

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Erfgoed | 2019 | | pagina 22