Laatste telg Chi iUVHI I .-III PiH Jr- L|-p_'li "MJ &n rfaJ ■f:i ïi-hd ■J AC j, .-J in-Args i hnaüai-d V Diirins C>n?^pwi p-->.->rr.Vif H a Lc '4 lier Hrnrwi-i -"are Mil ki:i iir--i: i.-TiiJirrt-i-a L* ft - - r-1% - - L I jj'jl -a.- Vl.I-T.IL- :-r"^ 1 i>: lt- r iLxit'n I nn In :v/.k t Lmiiiu i I :j zuiden naar de bouwLocatie. De uitbesteding van de werkzaamheden aan steenhouwers in Brabant en Henegouwen betekende dat de plaatselijke steenhouwers in Holland en Zeeland slechts het stelwerk op de bouwlocatie hoefden uit te voeren. Hierdoor kregen zij niet de gelegenheid om tot gespecialiseerde vaklieden uit te groeien. Hierin kwam rond 1500 verandering met het snel toenemend gebruik van Bentheimer zandsteen, afkomstig uit groeven in de nabij Oldenzaal gelegen Duitse plaatsen Bentheim en Gildeshaus. Het betekende op den duur het einde van het monopolie van de Brabantse natuursteenhandel en het einde van de bloeitijd van de Brabantse gotiek. In de late middeleeuwen maakte het graaf schap Zeeland - net als onder andere de graafschappen Holland en Vlaanderen en het hertogdom Brabant - deel uit van de Bourgondische Nederlanden, vanaf 1482 de Habsburgse Nederlanden genaamd. Brabant nam binnen de Lage Landen vooral na 1450 een toonaangevende positie in; Brussel was een machtig politiek centrum en Antwerpen was de grootste handelsstad in Noordwest Europa. Het feit dat een Brabants-Mechels bouwmeestersgeslacht naar Zeeland werd gehaald is niet opmerkelijk, aangezien de wederzijdse contacten tussen Zeeland en Brabant in de late middeleeuwen intensief waren. Ook andere Brabantse bouwmeesters families maakten rond 1500 naam in Holland en Zeeland, zoals diverse leden van de familie De Waghemakere (Antwerpen), Hendrik van Pede en Lodewijk van Bodegem (Brussel). Zij allen waren vertegenwoordigers van de late Brabantse gotiek, een belangrijke variant van de gotiek in de Nederlanden en rond 1300 ontstaan in Mechelen. bewerken, zoals de broers Andries en Matthijs Keldermans bij aanvang van de werkzaamheden voor het stadhuis in Middelburg deden. Maar al gauw werden deze hakwerkzaamheden verplaatst naar de groeven bij Brussel, waarna de gereedgekomen onderdelen vervolgens als een soort vroege prefab in grote partijen naar Middelburg vervoerd werden. Een dergelijke werkwijze hield wel risico's in. Zo moest de bouw meester kunnen vertrouwen op de deskundigheid van de steenleverancier en daarbij moesten er zich geen ongeregeldheden voordoen tijdens het langeafstandstransport vanuit de groeven in het Grote kerkelijke projecten kwamen kort na 1500 geleidelijk tot stilstand. Hierdoor kregen de jongere generaties Keldermans steeds minder opdrachten. Slechts in de vestingbouw was nog voldoende werk te vinden als gevolg van de slepende oorlog met het zelfstandige hertogdom Gelre. Voor de aanleg van de nieuwe fortificaties werden voornamelijk Italiaanse vestingbouwkundigen aangetrokken. Ook de Keldermans waren op dit terrein werkzaam, maar hun rol was marginaal. De vanwege zijn huwelijk naar Utrecht verhuisde Marcelis Keldermans, die in de jaren 1521-1522 nog samen met zijn oudoom Rombout II en zijn oom Laurens II Keldermans werkte aan de bouw van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in Antwerpen, was de laatste Keldermans die binnen de keizerlijke bouworganisatie een ambtelijke functie vervulde. Marcelis hield zich vooral bezig met nieuwe vestingbouwkundige projecten in Utrecht en het in 1543 ingenomen Gelre. De onder zijn leiding versterkte stad Groenlo werd een van de modern ste vestingen in de Noordelijke Nederlanden. Met zijn dood in 1557 stierf de bouwmeestersfamilie Keldermans in de mannelijke lijn uit. Marcelis' oudste dochter koos echter voor een huwelijk met de Utrechse architect Hendrik van Noor, de broer van toenmalig Utrechts stadsbouwmeester Willem van Noort. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan.., Marinus van Dintel Belangrijkste geraadpleegde bronnen - J.H. van Mosselveld (eindredactie), Keidermans, een architec tonisch netwerk in de Nederlanden. 's-Gravenhange, 1987. - F. Beekman en Paui Brusse, Geschiedenis van Zeeland deei 1: prehistorie 1550. Middelburg, 2012. - R. Meischke, H.J. Zantku j en P.T.T.E. Rosenberg, Huizen in Nederland. Deei 3. Zeeland en Zuid-Hoiiand. Zwoiie, 1997. - H. Janse, 'De Sint Lievensmonstertoren te Zierikzee' in: Kroniek van het iand van de zeemeermin (Schouwen-Duiveiand) 1995, pag. 27-39. - R. Stenvert en G. van Tussenbroek, Inieiding in de bouwhistorie. Opmeten en onderzoeken van oude gebouwen. Utrecht, 2007. nr. 1 2020 ZEEUWS ERFGOED 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Erfgoed | 2020 | | pagina 7