Jacob van Maerlant
Vlaams dichter
in de zuidwestelijke delta
"In de zomer van het jaar 1242 stak te Damme een grote
kogge van wal. Het schip was zwaar geladen en het maakte
zich slechts zeer langzaam van de stenen kaaimuur los.
Het groot vierhoekig zeil werd gehesen en weldra stond
het bol in de koele wind, die over het Zwin waaide."
Bovenstaande zinnen vormen de beginpassage
van Jacob van Maerlant (1957), het tweede deel
uit de Vlaamse reeks 'Historische verhalen voor
de jeugd', geschreven door A. De Bruyn. In dit 32
pagina's tellende boekwerkje verhaalt De Bruyn
over de jonge jaren van de Vlaamse dichter Jacob
van Maerlant (circa 1235 - circa 1300), een van de
belangrijkste Middelnederlandse dichters uit de
dertiende eeuw. Met het afvaren van de kogge
van de Damse kaai laat De Bruyn de Zeeuwse en
Hollandse jaren van de jeugdige Jacob beginnen.
Zijn vader vergezelt hem naar de abdij van
Cisterciënzermonniken op Zuid-Beveland, waar
hij tussen de kloostermuren zal worden opgeleid.
In het verdere verloop van het verhaal vestigt
Jacob zich als koster (schatkistbewaarder van
de kerk) in Maerlant, op het noordelijker gelegen
eiland Voorne. Hier legt hij zich toe op het
schrijven van onder andere Merlijn - het verhaal
van de tovenaar van koning Arthur - dat hij in
opdracht van Albrecht van Voorne, burggraaf
van Zeeland, vanuit het Oudfrans in het
Middelnederlands omzet.
Naamsbekendheid
Veel Nederlanders zijn vanuit de schoolbanken
Afbeelding
Standbeeld van Jacob
van Maerlant (1860)
voor het stadhuis van
Damme.
4
ZEEUWS ERFGOED
nr. 2 2020