De ramp van 1682
ZEEUWS ERFGOED
nr. 4 2022
13
Afbeelding
Zicht op Bommenede,
circa 1654 Atelier
Zacharias Roman,
Middelburg, bron:
Beeldbank TU-Delft,
kaart 167.
plaatsje hielden zich vooral bezig met de visvangst
en handel. Rond 1425 werd ook de Bloois- (of
Blois- of Beloys)polder ingedijkt, bestaande uit
de polders Bloois en Oud-Bommenede. Ook deze
heerlijkheid, genoemd naar de familie Van Bloois,
die eigenaar waren van de grond, ging tot Holland
behoren.
Politiek-strategisch gezien lag Bommenede op
de noordpunt van Schouwen wel gunstig. De
Staatsen versterkten het dorp in 1574 dan ook
met een verdedigingswal en (vermoedelijk) vier
bastions. Desalniettemin werd de vesting in het
volgende jaar na een beleg van twintig dagen
veroverd door de Spaanse troepen onder leiding
van Mondragón. Op een tiental na sneuvelde het
voltallige Zeeuwse garnizoen van 600 soldaten.
De materiële schade werd later hersteld, maar
het plaatsje kwam niet meer tot bloei. Daarvoor
lag het toch iets te kwetsbaar aan het water en
bovendien had de Allerheiligenvloed van 1570
al de nodige (blijvende) schade aangebracht.
Buurstad Brouwershaven had toen de inwoners
van het ondergelopen Bommenede gelokt met
belastingvrijstellingen en toebedeling van grond
om een huis te bouwen. Zo was de concurrentie
uit dit naburige opkomende Hollandse
handelsstadje effectief om zeep geholpen.
Het is overigens niet bekend of Bommenede
daadwerkelijk stadsrechten heeft gehad. Er zijn
documenten bekend waarin de plaats wordt
vermeld als stad, maar er zijn geen specifieke
documenten bekend die deze stadsrechten
bevestigen (hoewel de versterking van 1575
daar ook wel weer op wijst).
Het einde van de plaats werd ingeluid door de
ramp van 26 januari 1682. De zeedijk van Nataars
brak door, waardoor er drie grote gaten in de
binnendijk van Bommenede werden geslagen.
Het dorp en de polders liepen allemaal onder.
Het polderbestuur en de bewoners vroegen in
een brief aan de Rekenkamer van Holland om
hulp. De gevraagde hulp voor het herstellen
van de dijken bleef echter uit, vermoedelijk om
financiële redenen. Sterker nog: de Staten van
Holland besloten in 1683 überhaupt geen geld
meer te bestemmen voor herstel van hun
afgelegen enclave in Zeeland. Ze bestempelden
de situatie als ‘swaer ende droevigh’. Het werd
als onrendabel gezien om verder te investeren in
ondergelopen land. De grond was erg afgeslagen,
veel huizen waren verloren gegaan en veel
landerijen waren vanwege de enorme kosten al
verlaten of de eigenaren wilden niet meebetalen
aan het herstel van de dijk.
Hiermee was het lot van de nederzetting
bezegeld, hoewel er nog altijd mensen woonden.
Maar eind 1684 vertrokken de laatste negentien
gezinnen uit het nog nauwelijks bewoonbare
havenplaatsje.
De meeste vestigden zich aan de dijk waar, na de
bedijking van de Zonnemairepolder, in 1401 het
dorp Zonnemaire was ontstaan. De plek waar de
Bommeneders zich vestigden, werd aanvankelijk
Nieuw-Bommenede genoemd (en ging later zelfs
een eigen gemeente vormen). Vervolgens werd
Bommenede met de omliggende polders in 1687