(«S ihode van daviel zyheeft zy echter de vol* gende nadeelen, die haar eigen, en van al te grooten gewigt zyn, om niet gemeld te worden s 1. De veelheid der iüftrumenïen (v) wel ke zeekerlyk al te groot is voor zoo een teer deel als het oog, dat al te veel geprik keld wordt door de dikwils herhaalde in- brengïng van het aantal injlrumentenwaar mede het hoornvlies moet doorfneeden wor den; en tot welker bewerkftelling men de hand van daviel zelve noodig heeft. 2. Zoo dra men met de naald No. I. het onderfte gedeelte van het hoornvlies geo pend heeft, zoo is het gevolg hier vandat het waterige vogtzigdadelyk Ontlast, 't geen zoo lang het onderfte half-rond van het hoornvlies niet doorfneeden is, voor een na deel moet gereekend worden; naardien het hoornvlies hier door flap en flets wordt, en plat op den oogappel neervalt, waardoor ae inbrenging der overige ïnflrumenten die tot de verwyding van de reeds begonnefnee- de dienen, moeielyk gemaakt wördt; deze moeielykheid nu veroorzaakt dikwils, en zelfs meer als men wel denkt y kwetzing vart den regenboog, welke als geen minder na- fè deel (v) Memoires de t Ac adem. Roy ah de Chirurg* TomVli P*g, 308.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1769 | | pagina 123