"9 LXIV. Als een tweede nadeel in de methode van daviel XXVIII.) heb ik opgegeevendat zig het waterige vogt ge heel ontlast, voor dat de halfmaanswyze infnyding van het hoornvlies voleindigd is. In die van la faye XLI.) scharp XLIX.) en hunne navolgeren heb ik aan getoond, dat de mesjes te fmal waarenom in ééns de doorfnyding van het hoornvlies te eindigen zonder naar om laag te Inyden, 'tgeen het zelfde nadeel na zig fleept, te weeten, dat het waterige vocht zig geheel ontlast, voor dat de infnyding van het hoornvlies geëindigd is. Ik heb als een na deel in de methode van berenger LIV.) en in de laatfle van pallucci LXI.) aan gemerkt, dat het mesje al te fchielyk bui- li 4 kig oog bepaald, het andere (op 't welke de operatiegefchie- den moet) onbeweeglyk te houden. Hier omtrent heb ik reeds verfcheide proeven op fchaapen en hon den genomen, doch tot hier toe in 'talgemeen niet kunnen befluiten, of het e'e'n oog door de bepaaling van het ander onbeweeglyk blyft; op eenigcn is het my gelukten by anderen wederom niet. Zoo men echter hiervan ten vollenkondeverzeekerdzyn, zou de men daar uit groet voordeel voor de operatie van de ftaar kunnen trekken, alzoo dan het oog, daar de ope ratie op gefchiedt, aan geene drukking hoe genaamd zoude onderheevig zynen de operatie veel gemakke- lyker zoude kunnen bewerkftelligd worden. Men zoude wel is waar de operatie op beide oogen niet te gelyk kunnen verrigtenalzoo het e'e'ne geopereerd zyn- de daar op geen bepaaling zoude kunnen gefchieden. Dan het zy genoegwanneer men maar eenig gering voordeel daar méde kan behaalen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1769 | | pagina 175