125 ze bepaald hebbende, neem ik het bijlouri FigIV. in myn regterhand, even als een pen om te fchryvenen fteeke deszelfs punt op 't punt (a) Fig. IX. in het hoornvlies tot in de voorlle kamer van 'toog, laatende het zelve in een regten lyn voortgaan, tot dat het ophettegenovergefteldepunt (b) weder- uitkome; men gaat dan verder in dezelfde rigting voort, tot dat het hoornvlies in een halfmaanswyze figuur doorgefneeden isge- lyk door (c) aangeweezen wordt. Indien men deze twee aangeweeze punten van in- fteeking en uitkoming wel in agt neemt, zoo blyft menaltoosin een halven lyn afftand van den rand van het hoornvlies, waardoor men zoo zeer geen gevaar loopt van den onderden rand van den regenboog weg te inydenen de infnyding zal ook dezelfde netheid heb ben ais door (c) Fig.IX en door Fig X aan geweezen wordt (y). Gebeurdt het echter, dat (y) Mogelyk zal het iemand vreemd voorkomen, dat daar de breedte van het bijlouri Fig. IV. 3 lynen uit maakt, de lap van het hoornvlies Cc) Fig. IX. flegtS2{ lyn breed fchynt te zyn ,en dus niet evenreedigaan die van het bijlouriDoch al wie maar eenigzints in deTee- kenkunde ervaarenis, zal zien, dat hier omtrent geen verfchil plaats heeft, en dat dit alleen afhangd, omdat men het hoornvlies zoo bol niet kan afbeelden als het in den natuurlyken ftaat is. De zelfde ongelykheid fchynt ook in de breedte van het bijlouri Fig. X met dat van Fig. IV. plaats te hebben, 'twélke om die zelfde reeden niet anders kondé afgebeeld worden, wvl het zelve hier in 'tverfchiet afgeteekend ftaat.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1769 | | pagina 181