welke iedere gedronke druppelin (lede van den dorst te lesfchen, dezelve in tegendeel zal aanzettenwant (t) het oog wordt niet verza digd met ziennoch het oor wordt vervuld van hoor en. Indien men niet als den roem en naam der geleerdheid bejaagtdie loon zoo ydel in zig zei ven ,is boven dat alles nog onzeker en bedriegelykwant (u) daar zal in eeuwigheid niet meer gedachtenisfe van ee- nen wyzendan van eenen dwaas zynaan gezien het gene dat nu isdat wordt in de toe komende dagen altemaalvergeten. De Predi ker merkt dezelve ydelheid op in de vreugd en het vermaakin het fpel en in het gelach, (v) Ik zeide in myn hertenu wel aan ik zal u i85 (t) Cap. I. 8. (u) Cap. II. ió. (v) Cap. II. x2. fans fonds ni rives dont chaque goute qu'il boira au lieu d'eteindre ia foif ne fera que l'irriter; car (t) l'oe- uil est ■jamais rasfafié de voir ni l'oreille asfoi/vie dfouir. Si ce n'est que la g'loire et la reputation du iavoir qu'il ambitionne cette re'compenfefi vaine en elle méme, est encore incertaine et trompeufecar (u) on ne fe feuvieudra du fage non plus que du fou par ce que ce qui est maintenantva ét re oublie' dans les jours qui fuivent. PEccle- fafte obferve la meme vanite' dans la joieet les plaifirsles jetxxet les ris: vjfai dit en mon coeurvoions que je feprou- M 5 vi (t) Chap* I. 8. (u) Chap. II. 16. (vj Chap, II. t,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1769 | | pagina 243