2IO de en Hemèlfche zedekundewelke beide Hoofdftukken ons dat Üoddelyk boek zo volftrekt noodzakelyk maken. Het is uit dien hoofde niet te verwonderen dat de Aartsvyand der Goddelyke waarheid ook dit zelve deel der H. Schriften tot een voor werp zyner beftry dingen van ouds af ge maakt hebbe, misbruikende daartoe, ter eener zyde de fpitsvindigheid van weelde rige vernuften, uit hunnen eigen aard ge woon aan het tegenfpreken ter andere zy de de eenvoudigheid en onbedachtzaamheid van min doorzichtigen en ongeoeffenden die de H. Hiflorie flechts oppervlakkig plee- gen te befchouwen, en welken daar dooi lichtelyk het vooroordeel bekruipt, wanneer ze een verhaal, kortbondig, en zonder uit- drukkelyke meidinge van omftandighedeii tér neder gefteld, nalezende, niet verdei' denkennoch tot de Waare grondbeginfe- len en inzichten dieper doordringen. II. Indien het alleen aankwam op de ge- hgfw aardigheid der ver haaien zelvezo als Ze in het geopenbaarde woord voorkomen, en de vraage dus enkel wasof die geval len welke aldaar aangeteekend worden, waarlyk toendaar en aldus gebeurd zyn, zoude de verdediging daar van weinig om- flags behoeven. Maar daar ontflaat eene tweedeen naar oogenfchyn gewichtiger

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1769 | | pagina 268