235
ook ten vollen aan Hem verantwoordelyk
waren. Weshalven Israël, om zulk eenen
als Koning te kunnen gehoorzaam en, voor
af eenige blyken diende te hebben, waar
op men deszelfs verkiezinge als Goddelyk
konde houdenhet zy door de beflisfinge
van het lotgelyk in sauls verkiezinge, of
door de uitfpraak van zulkendie men hield
voor Prophet en en T olken van Gods Raads-
befluit en welbehagengelyk in de aan (lel-
linge van david en salomo. Het is niet
noodig, deze flellinge nopens de Godsre-
geeringe onder Israël met bewyzen te ftaa-
ven; zynde zulks door anderen veelmaalen
en op velerlei wyze gedaan.
XXIII. Ai laat men eens de gegrondheid
dezer denkbeelden van Israèls volk in 't
midden, kan echter niemand ontkennen,
dat men het onder hun dus in de daad be
greep, ai dat de geheele Kerkelyke en Bur-
gerlyke Haatmet alles wat het Recht van
Oorlog en V rede betrof, naar dezen regel
beftuurd wierd. Naar dezen zeiven regel
werd dienvolgens ook deze byzondere zaak
behandeld, namelyk, in zulk eene forme,
waar door salomo konde aangemerkt wor
den als onmiddeiyk door den Heere zelve
(den God die door de Israëliten gediend
en als hunnen Opperjlen Koning erkend
werd) tot de Koninglyke waardigheid ver-