C 244 tigheid niet verfchuldigd waren aan men- fchelyk gezag, maar aan de uitfpraak van dien god, die door Israël als zyn opper den Souverain erkend werdt. adonia die reeds kennis had van het Goddelyk beitel ten voordeele van salomo, en echter op de oproerigfte wyze dit zocht om te kee- renverviel niet Hechts onder de veroor- deelinge over eenen wederfpannigen Zoon (d)maar teffens in de fchuld van gekwet- fte Majejleit en hoogverraadniet flechts tegen menfchen, maar zelfs tegen Israëli God en Koning gepleegd: en dit gaf dub hele oorzaake, om hem voortaan van alk verwachtinge op de heerfchappye te ont zetten,ja,volgens de billyke wet, voor een kind des doods te doen verklaaren; zyndf het enkel aan davids en salomo's goeder- tierene toegevenheid toe te fchryven, dat hy op dien tyd pardon verkregen heeft En hier mede vertrouw ikde wettigheil van salomo's Rroonrecht genoeg verdedigd te hebben. XXIX. Thans moet ik tot het tweedt Stuk myner verhandelinge overgaan, en trachten te betoogen, dat salomo's dood vonnis, over adonia geftreken wegens zyn| verzoek om abisag, met de gevolgen van dien voor abjathar en joab, piet minder wet (d) Deut. XXI. 18.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1769 | | pagina 302