248 fterk te dringen, wanneer de beflisfing bui- ten dien kan gefchieden. XXXII. Ook dunkt het my, om dezel ve redengeenzins voldoende te zyndat men de wettigheid van salomo's bedryf genoegzaam enkel opmaakt uit het Godde- lyk Jlilzwygen opc deze daady als of het zel ve eene ingewikkelde goeakeuringe infloot: Dit gevolg gaat immers altyd niet door. Hoe veele daaden treft men niet aan, die zedelyker wyze volftrekt zyn af te keuren, daarechterdeGodheidop zwygt, om door eene overhaastte ftrafoeffeninge de veror dende aaneenfchakelinge der gebeurtenisfen met hare eindens niet af te breken, en teffens de uiterfte preuven van goedheid en ver draagzaamheid te geven? Eene waarheid, die zelfs geen vyand der Godl: Openbaa- ringe loochenen zal, zo hy Hechts eene God heid en deszelfs oppermachtig en wys be- ftuur over de waereld toe wil laten. Wes- halven dusdanige verfchooning of verde diging van salomo's daad by den zulken weinig baaten zoude. XXXlIi. Het btykt derhal ven, dat men, salomo wilende rechtvaardigen, de gron den daar toe zoeken moet in het geval zel ve, befchouwd in deszelfs aard, verband en bykomende omftandigheden. 't Geval is dit, gelyk wy reeds in 'tbegin zagen: „SA-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1769 | | pagina 306