I. AFD. Ven wordendat het ondertal benoeme in hoe veel gelyke parten een heel gedeeld zy; en het bovental als ajtellehoe veel van 2ul ke parten te nemen zy. Dus toont f, dat een heel in 4. parten gedeeld, en daar van 3. te nemen zyn. 5. Dat het nu op 't zelfde uitkome, of ik voorz. (of wat breuk het zyn mag) volgens 1. en 2. dus uitdrukke, een vier de van 3 heelenof volgens 4. drie vier de parten van een heelbewys ik aldus Neemt eensdat 3. Gld. gelykelyk moeften verdeeld worden onder 4. Perfoonenzoo weet mendat 3. Gl. uitmaken 60. ftuiv, hier van voor ieder volgens 1. en 2. één vierde, maakt 15. ftuiv. maar volgens 4, verdeel ik een Gl. of 20. ftuiv. in 4. gely- jke deelenkomt 5. ftuiv. nu deze 3. maal ■genomen is mede 15. ftuiv. In allen ge valle, wat kan het iemand fchelen, of hy van den eerften Gl. 5. ftuiv. van den twee den 5. ftuiv. en van den derden 5. ftuiv. krygedan van een en den zelfden Gl. 5, Stuiv. 5. Stuiv. en 5. Stuiv. Of korter; Men geve aan drie van de 4. Perfoonen ie der 1. Gl. mits elk aan den 4. uitkeere 5. ftuiv. dan houden de eerfte drie Perfoonen drie vierde van een Gl. overmaar de vier de krygt een vierde van elk dier 3. Gl. <5 6. Eene breuk word doorgaans dus uit* 298

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1769 | | pagina 356