3oo
I. AFD.
'gelyk aaneen heel, en dus Teller en Noe
mer even groot, gelyk f, f, ff, 0f
grooter dan een of meer heelenals f dat
is één heel en een vierde2 of 23: v Twee
heelen en Hieruit leert men, hoe een
foeeltal met een breuk verzeld tot een 011-
eigentlyk breuktal kan gebracht worden,
met namelyk het heeltal door den Noemer
te multiplicêren en des breuks Teller daan
zeg 4. m. 5. is 20,
heeltallen onder de gedaante van breuken
vóórhellen('t welk beide in 't vermeeni-
gen en deelen van breuken hierna te pas zal
komen,) met 'er eenvoudig, beneden een
ftreepje, 1. onder te fchryven,als f is twee
heelenis tien heelenenz. Men kan
'er ook eenig ander getal onderzettenmits
men eerst de heelen ook daar mede ver-
meenigeals of f&c. is mede 2 hee
len, en !f, enz. zyn ook 10. hee
len.
9. Hieruit blykt, dat de waarde eener
breuk vergroot word, zoo men den Tel
ler vergrooten in tegendeel dat ze ver
minderd word, naar dat men den Teller ver
mindert want wie ziet nietdat 3 ver
groot, zoo men fchreef; maar dat f ver
kleint, zoo men f fchreef. Daarentegen ver
groot de breuk, zoo de, Noemer kleiner
men kan zelfs alle
word