395 behoorende tot het Zee-plantje, waar op het zatdoch bemerkte by vervolg van tyd. eenige dierlyke beweginghoewel het zich noch dicht in één gefloten hieldt vastgehegt op het voornoemde takje Zee mos tot in het begin van de maand Fe bruary, wanneer het zich uitzettede, van laats veranderde, en zelfs tot zwemmen egafwaar door ik gelegenheid kreeg om 't zelve zeer duidelyk in alle zyne houdin gen waar te nemen. Het zelve is een gehoornd Zee-Jlakje doch zonder huisjeen heeft de lengte van tot duim zynde als in de nevensge- voegde afbeeldingop een takje zittende zich wat uitgeftrekt houdendein natuur- lyke grootte verbeeld by Fig. i, en, zoo als het zelve door een redelyk fterk ver- grootend loupje zich vertoont, in denzelf den rustenden handby Fig. 2. Het onderfte van het lichaam is tamelyk doorfchynend als eywitdoch de rug melk wit; het fteekt een breed muiltje uit, 't "welk het fomtyds als een ruitof opening van een vierkante bonnet ontfluit; aan het hoofd heeft het twee fprietendie elk uit een ruimen koker of mouw hervoort- komen de ftaart loopt fpits uit. Maar het fraayfte en zonderlingfte aan dit diertje, zyn twee reyen van kuifjes ofpi- ra-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1769 | | pagina 459