C 465 kool (e) en jëremia de aanrakinge van Je? hovahs hand (f) van nooden, Maar 't is myn bellek niet my hier omtrend in byzon- derheden uit te laten. V. Alleenelyk lust het my, ter verheer- lykinge van Gods Wysheid, Goedheid en Alvermogendrie voorname voorbeelden eener bovennatuurlyke Verbeteringe van het Zintuig des Gezigts hier by te bren gen en dat wel in de drie uitftekendfte en zeldfaamfte perfoonen der Gewyde Aloud heid, Abraham den Vader der Geloovi- genBileam den Syrifchen Waarzeggeren Mofe, den grootften Menfchelyken Pro pheet die 'er immer is opgedaan. En wanneer ik betoogd zal hebben, dat dus danige eene wonderbare verbeteringe van het Gezigt alle andere wonderwerken, wel ke 't Opperwezen ooit ter betoginge van de Goddelykheid der Prophetien gewrogt heeft, zoo niet overtreft, ten minden aan dezelve gelyk is, dan zal ook het gezag der Godfpraken onder de Belofte en onder de Wet, ja de onfeilbaarheid van onzen vernuftigen en heerlyken Godsdienst daar door niet weinig bevestigd worden. VI. 't Geval, dat ik in de gefchiede- nisfe van Abraham bedoeleis eene zeld- Gg fa- (e) jesaj. VI. 7, 8. <f) JEK.EM, I. 9—II,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1769 | | pagina 529