p (469) IX. 't Is waar,-men mag op philo, op de aanhalingen van josephus uit bero- sus, op de Kabbalistenen op zulke Kerk vaders en latere Godgeleerde Schryvers, die allerhande kunften en wetenfchappen en dus ook de Wysgeerte en Starrekunde ten vollen top van volmaaktheid in Abra ham zoeken, geenen ftaat maken (k). Maar dat men daarom den Vader der Geloovi- gen van alle ervarendheid in het on derfch ei- den der Hemelteekenen en Geftarntens glad en gaar ontblooten hem in dat flag van kundigheden voor eenen volftrekten weet niet wil doen doorgaan, is dunkt my zeer hardonredelyk, en ployt in geenen deele met de omftandigheden van onzen beroem den Geloofsheld. Hy kwam uit Ur der Chaldeenen by dat volk isbuiten tegen- fpraak, de Sterrekunde van de vroegfte ty- den af bekend geweesten mogelyk vroe ger, dan by hunne naburen de Asfyriers of by de Egyptenaars, ten minften zoo veel als tot het tellen en fcharen der Hemeltee kenen van nooden was (1). Zoo men 't zoo ftelt, is 'er geene zwarigheid om inde zen 't gevoelen van eupolemüs te omhel zen en Abraham daaromtrend meer kun digheid te gunnen dan zyne voorza- Gg 3 ten (k) jac. bruckeri Hift. Crit. Philof. T. I. p. 71, (1) jac. brucker 1. cit. p. io9.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1769 | | pagina 533