489
XXVII. Men vind hier en daar aan-
teekeningen van zeldfame fcherp- en door
ziende oogen, en waarlyk ook zulke, die
alle geloof fchynen te boven te gaan. Ik
zwyge van Callicrates, Myrmacides en an
dere kunftenarendiein het byna onzigt-
baar kleinfrayigheden wisten te fchryven
en te maken (a). De berugte Lynceus,
welke pindarus befchryft, als wiens gezigt
in fcherpheid aller anderer ziensvermogens
verre overtrof (b)
word by orpheus apollonius en Va
lerius fla ecus opgegeven voor eenen man
die tot in den hemel en in de helle toe al
les duidelyk kon ontdekken en door alles
hebbe kunnen doorzien. Dan dit zalge-
lyk het ook plinius (c) en hofman (d) be
grepen hebbeneene digtkundige befchry-
vinge zyn geweest van de fchranderheid en
doordringende kennisfe der Natuurkunde
en des ftarrenloops, welke Lynceus bezat j
zoo dat het fny zelf verwondert, dat dio-
Hh 5 ge-
(a) plin. Hift. Nat. L. VII. C. 21.
(V) Nem. Od. X. f 116.
(c) Nat. Hifi. L. II. C. 17. p. II.
(d) Lexic, Univ. T. I. p. 958.
- H.SLVS ycig £7U%$0V(mV
IIavTuv yêvsr ojZurorrov