5°5 lykheden en aanminnige trekken te beglu ren daar toe zal gewisfelyk eene verheer- lykinge van ons best en vermakelykst Zin tuig van nooden zyn. Wy zullen ten min- ften arendsoogen moeten hebben, om in eenen onmeetelyken afftand kleine voor werpen te befchouwenen de allerglanzig- fte gloren van oogenals fakkelen en vlam men vuurs ftarlings aan te zien (b). XLIII. De lydzame job veragt alle zy- ne tegenfpoedennu hem de hope opbeurt van zynen Verlosfer met zyne eigene oogen te zullen aanfchouwen (c), nu hem het verlangen naar dit onuitfprekelyk vermaak vleugelen van blydfchap en verrukkinge byzet. Waarom zou men dien geloofs- roem niet eigentlykmogen opvatten?Leert het de aard der zake zelve niet, dat de Lichamen der Gelukzalige by den Dood in zwakheid gezaydin kragt zullen worden opgewekt (d), en het beeld des Hemelfchen Mensch zullen dragen (e) XLIV. Indien job zoo dagtdan is de Verbeteringe der Zintuigen hier namaals by de Aloudheid bekend geweest, Wy li 5 ver- (b) bochart Hieroz. p. II. L. II. C. 2. c. 174. plin. Nat. Hift. L. X. C. 3. (c) job XIX. 25—27. a. schultens ad h. 1. T. I. p, 495. (d) 1 cor. XV. 43. windet de Vita fun&orum ftatu Secft. VII. cren. Fase. T. IV. p. 119. (e) philipp. III. 21.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1769 | | pagina 569