5o6 verdaan de tale der Propheten niet, om dat wy ons niet genoeg toe leggen op de uitvorfchinge der wysgeerige en godgeleer de denkbeeldendie toen in zwang waren wanneer zy propheteerden. Ligt 'er in dit zeggen van Jehova by MofeIk ben de God Abrahamsde God Ifaaks en de God Jacobs (f) zoo veel kragts, dat 'er zig de Heere Christusby voorkeurevan bedienen kon tegen de Sadduceen, om de onfterfelyk- heid der zielen en de aanftaande verryze- nisfe der lichamen te betogen (g)wie kan het my dan kwalyk nemen, dat ik in het Prophetisch woord meer beloften zoeke betrekkelyk op het Leven na dit levendan 'er GROTrus, coccejus, vitringa en an dere uitmuntende mannen in gevonden heb ben Zoo* ik hier en daar mistafte, zoo zal het my, over het algemeen, dit voordeel toebrengendat ik het vuur der Propheti- fche Redeneringen en den aandrang der toezeggingen, ten behoeve derTydgenoo- tenvoor welke die Godfpraken gefchied- den volgens die vooronderftellinge als men ze zoo heeten wil, nadrukkelyker be- grypen en verklaren kan. Edog hier van by eene andere gelegenheid nader. <S XLV. De vermaarde vitringa erkent, dat cg) MATTH. xxii. 32. (f) EXOD. iii. 6.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1769 | | pagina 570