5i6) vervolgt hy op deze wyzeDoch de God geleerden zyn zeer gereed met te zeggendat God onteerd wordtwanneer men hunne ge voelens niet toejlemtzy hebben (vervolgt hy) veel gelykheid met de pruile Digtersdie voor gaven dat Despreaux kwaad van den koning fprakdewyl hy hen op hun zéér getast had In hoe verre dit op fommige Godgeleer den al of niet toepasfeïykzylust my thands niet te onderzoeken Dit alleen mag ik vryelyk zeggen, dat deze uitfpraak te al gemeen isen regt geaarde Godgeleerden zig daar vry van kennen. Men bevreem de zig egter hier over nietzoodanige trek ken zyn niet vreemd by Schryvers van dien ftempeldie de losheid van denken fterk voorftaan en zeiven 'er toe overhellen uit wat grond en met welke oogmerken laten wy thands aan zyn plaats, 't Is genoeg tot ons oogmerk hier flegts op te merkendat dergelyke fchertfen doorgaands meer aardig dan bondigmeer beledigend dan overtui gend zyn, althands dit (wat 'er van zy) geeft of ontneemt niets aan de waarheidLaten we 'er dan van afftappenen tot zyne Re denering zelve voordgaan. <5 V. Onze Schryver voegt hier twee din gen t'zamen, die zeker zeer naaw verbon den zyn. De menfchen (zegt hy) twis- ten reeds t'zedert langen tyd over de Na tuur

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1769 | | pagina 580