529 en deze doen ons denken aan een twee-er- lye foort van werkende wezens aan de (lof, of V Lighaarndat wy met onze zin tuigen gewaar wordenen aan een ander wezen daar van onderfcheiden't welk wy onjlofyk'twelk wy Geest noemen. Laten we zienof die gedagte genoeg zaam gegrond is. X. Het ccrftc, dat ons daar toe op leidt is de geheele ongelykvormigheid de zer werkzaamhedendie met elkander ver geleken zynde, geéne de minfte overeen komst hebben. De werktuiglyke werkin gen, die wy weten, dat van het ftof voord- komen gefchieden door aanraking en be weging van daar, dat de ftof niet kan werken in eenigen afftandzonder tusfchen komende middel oorzaken. Maar de ver ft eindige werkzaamheden zyn van een' ge heel anderen aard. De Ziel verftaatdenkt, wilt, en beoordeelt ook zelfs afwezige za ken. Dus moeten de verftandige werkzaam heden van een andere oorzaak voordko- menvan eene oorzaakdie door haar zel ve werkt; die door een ingefchapen vermo gen de werkende oorzaak is van haar wil, verbeelding en gedagtendaar de ftof in tegendeeluit aanmerking van 't zoo oven gezegde, noodwendig altyd lydelyk en af- hanglyk is, in derzelverwerkingenvan ha- L1 re

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1769 | | pagina 593