533 redig zyn moet aan de hoeveelheid zyner 'ftoffe, even gelyk de zwaartedan zou der- halven een mensch by den aanwas of af neming van de zwaarte of ftof des Lig- haams ook een evenredige vermeerdering van zyn denk-vermogen ondervinden moe ten maar dit is zoo ver bezyden de onder vinding dat wy veel eer het tegengefteldé immers al dikwyls, gewaar worden. Laat ik verder gaanen vragenzoo het denk vermogen in de ftof zitwaar blyft het zel ve dan voor een gedeelte in gevallen van aanmerkelyke verminking van het Lighaam? leert niet de ervarenis, dat iemand armen, en beenen kan verliezenzonder hier door in 't minfte aan de kragtvan denken ichade te lyden Moest niet noodwendig het denk vermogen van zoodanigen mensch vermin deren in evenredigheid tot die verminking moest niet het afgezette deel na mate van deszelfs grootte eene hoeveelheid van den ken behouden en met zig nemenindien het denken een wezenlyke eigenfchap der ftof wasof, ('t geen op één uitkomt) tot het wezen der ftof behoorde? En niet alleen zou dit moeten plaats heb ben omtrent menfchelykemaar ook om trent alle Lighamendan moeten alle ftof- lyke wezens denken, en wel na evenredig heid van hunne zwaarte. LI 3 De

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1769 | | pagina 597