54i kent ten minden, dat gy zoo onkundig zyt, als ik: Uwe verbeelding, noch de myne kan bevattenhoe een Lighaam denkbeelden heeft, en kunt gy beter be- grypen hoe eene zelfdandigheidwelke die ook moge wezendenkbeelden heb- be Gy weet niet wat dofgy weet niet wat Geest is, hoe kunt gy 'er dan iets delligs van bepalen Het is hier de vraag niet, of wy 'er denk beelden van hebbenen de wyze hoe zy ge vormd worden begrypen? niet, of onze verbeelding dit kan bevatten maar of 'er grond is uit de ondervinding en werkingen, die wy in ons gewaar wordendesaangaan- de iets met zekerheid te bejluiten en hier toe meenen wy, dat de gemelde redenen genoegzaam zyn, en voldingen, dat onze werktuiglyke en verdandige werkingen niet één en het zelfde, maar twee onderfchei- dene Beginfelstot haar oorzaak hebben. XVI. Dus meenen wy't voorname duk, de onjlojlykheid der Zielebetoogd, of al thands eenige gronden van zekerheid daar toe aangewezen te hebben. Hier na zal 't nu voords niet moeilyk val len de tweede .hoedanigheid de onjlerf- lykheidop te maken. Het gevolg, dat uit het betoogde onmiddelyk voordvloeit, is dit, dat de Ziel niet noodzakelyk derft, of

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1769 | | pagina 605