542
of fchoon ons Lighaam den Dood onder
gaat wantftaat dit vastdat de Ziel een
onitoflyk wezen iseen wezen van ons Lig
haam onderfcheideneen wezendat afge
trokken van het Lighaam werken kanzoo
kan dan ook de Ziel zonder het Lighaam
op haar zelve beilaanen na den Dood aan
wezig blyven. Dus blykt, dat de Dood
van 't Lighaam den Dood of ophouding der
Ziele geenfms noodzakelyk medebrengt.
Maar we befluiten 'er ten anderen uit,
dat de Ziel niet kan fterven, dat is, ont
bonden worden, en tot haar eerfte begin-
felen wederkeerengelyk in den Dood van
't Lighaam plaats heeftwantis de Geest
een onftoflyk wezenzoo is ze tevens een
voudig, en kan niet in deelen ontbonden
wordendat isfterven. De Ziel dan
fterft niet.
'Er blyft dus niets anders overdan dat
ze eenvoudig zou kunnen ophoudendat is
vernietigd worden. Maar dit is ten hoog-
ften onwaarfchynelyk; want God (g) vernie
tigt niets van Zyne Schepfelenzelfs niet
de Lighamendie worden wel ontbonden,
maar
X
tg) De vernietiging zou of Natuurlyk moeten ge-
fchieden uit den aard der Ziele, of onmiddelyk van
God; het eerfte isvolftrelct onmogelyk, het laatftcten
lioogften onwaarfchynelyk men zie dit zeer fraai be
toogd in den aangchaaldénPWowi.r^.81-104.