(3) alle geplaatst in een beenige holteonder den naam van oogholte of orbita bekend. 011. Wanneer wy nu in een ontleedkun dige orde wilden voortgaanzouden wy eerst alle die deelen moeten befchryven, welke heteigentlyk genaamde oog, of den oogbol, omringendan dit is buiten ons bellek, wyt ons voornaamlle doelwit alleen is om die deelen van het oog nauwkeurig te befchry ven, welke in de uitneeming van de Staar of cataract beleedigd worden; dus blyft 'er niets ter onderzoeking over als de oogbol. Om echter in eene regelmaatige orde voort te gaanzal ik voor en al eer ik tot de be- fchryving van den oogbol zelve overgaa, eerst die deelen opnoemen, welke denzel- ven omringen. 0111. Het eerlle, 't welke zig aan ons op- doed, is die hairige boog, wenkbrauw of fuperciliumy waarna de oogleeden of palpe- brae volgen, welke door hunne vereeniging twee hoeken uitmaaken, waar van de inwen dige de grooteen de uitwendige de kleine ooghoek genaamd wordt; de randen van deze oogleeden zyn ieder met een rye hairen vercierd, die de ooghairen cilia y genaamd worden; men vind langs de inwendige ran den der oogleeden zekere puntjeswelke de openingen der uitwerp-buisjes van de klieren glandulae clllaus) zyn, die een fmeerachtig A 2. vogc

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1769 | | pagina 61