(4) vogt affcheiden tot verfcheiderlei gebruik: Déze randen worden in hunne geheele leng teieder door een dun boogswys kraakbeet {t ar Jus) onderfleundvoor 't overige zyn de zelve uit de opperhuid dunne huid0 het bind vlies 'membrana conjunctivazaam gefield. De beweegingen dezer oogleeden beflaa: in het openen en toefluiten; het eerfle gt fchiedt door de werking van een eigen fpie van het bovenfte ooglidden opligter t elevator palpebrae Juperioris genaamd; e de toefluiting wordt te weeg gebragt doe de gemeene fpier der beide oogleeden, di men met den naatn van toefluiter of ronde conjlrictor feu orbicularis benoemd. IV. De twee oogleeden van elkandere verwyderende, ontdekt men, in de inwet dige of de groote ooghoek, een klein rooi achtig ligchaam (caruncula lachrymalis), bi nevens een plooi van het bind vliesin d gedaante van een halve maanmembrana ji milunaris genaamd, gefchikt om detraane: af te leidenop dat zy door de twee traac flippen (puntta lachrymalia)welke meno; een affland van twee of drie lynen van dei grooten ooghoek op de randen der ooglet den vindtdes te gemakkelyker zouden wot' den opgenoomen om inde traanzak (facd lachrymalisen van daar in de neus gebragt tt

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1769 | | pagina 62