568 dubbelzinnigheden uit haar kappeileen loeijende uit de fpelonk, mengelt klare en duiflere waarheid onder een. Apollo noopt aldus haar gemoed met fpoorenen breidelt hare razerny. Zoo dra de dol- heid over isen haar fchuimbekkende mond ophoudt van razenbegint de held Rneaso maagd, enz. Zy waren in grooten angst en vreezeen konden van beklemtheid naauwlyks fpre- ken,wen deonderaardfche Geest haar aan greep en fcheurde. De aannadering van hsm was ondraaglyken het opdagen der bleeke fchimmen ging met zulke omflan- digheden verzeld, die den ftouthartighen vreeze aanjaagden: De aarde begon te fchud- den en te beven (q)de bergen te daveren de heuvels en bosfchen te .loeijen en de grond fcheurde van een (r)waaruit de verfchynfelen met zulk een zwakke, pie pende en fluifterende ftemme fpraken als den Geeften wordt toegekend. Job IV. 12. 16 (s). Met (q~) JEn. III. 90. feqq.JEn. VI. 256. (0 senec. in Troade de Achille post mortem appa- rcnte if 176. Tnnc Sas/a tellus aperit immenfos ipecus, Et hiatus Erebipervium ad Superos iter Teilure frada praebet, ac tumulum levat. Emicuit ingens umbra Thesfali ducis. (s) De manium exili tenuique voce Vid. millii Dist de 2ïn &c. p. virg. Ain. VI. 492. X. 636. feqq. jeschyl. Prom. Vind. f 577.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1769 | | pagina 632