6o6
twintigften Mei 1768; onder het höuthakkefi he*
vige brakingen met zwaare pyn in den buik, bly-
vende in dien ftaat tot 's namiddags omtrent vyf
uuren, wanneer ik by hem geroepen werd. Hy
zeide zwaare kolykpynen te hebbenvergezeld
met benauwdheeden; 't zweetberftede hem van alle
kanten uitik vond zyn pols zeer zamengetrokken.
Ik ondervroeg hem of hy ook ergens een breuk had;
hy zeide my daar nooit van geweeten te hebben
maar dat het een koude waswelke hy gevat had
ik verzogtzyn buik te onderzoeken 'tgeen hy my
toeftondik vond in de regter liesch een volko
me lieschbreukdie groot was en zeer geklemd
zat; hier van onderrigtede ik den Lyder, die
zulks niet wilde gelooven, en dus niet dan na
veel moeite toeliet het noodige aan te wenden*
altoos zeggende zulks een koude te zynwelke
hy aan d'andere liesch wel meer gehad had,
en die van zelfs Verdweerten was. Ik liet 'er aan-
ftondsna vrugtelooze poogingen te hebben aan
gewend om denzelven in te brengen, een pap uit
de verzagtende kruiden opleggen deed hem ader-
laatenen liet hem èen lavement zetten. Twee
of drie uuren daarna vond ik den Lyder in den
zelfden ftaatik trachtede op nieuws de breuk
in te brengen, edog vrugteloosde aderlating
liet ik ten tweedemaale herhaaleh.
Den eenentwintigften 's morgens verzogt ik
mynen medebroeder den Heer f. h. gram met
my mede te gaanwy vonden den Lyder in den
zélfden ftaatnaamlyk met pynénbrakingen
benauwdheeden, geduurige oprispingen, de pols
zeer zamengetrokkenblyvende de buik zeei
zagten in geenen deele opgezetde breuk zat
noch even geklemd als vooren. Wy vonden goed
noéh een lavement telaaten zetten doch dit was
vrug-