C30 netvlies aldaar te veel dikte heeft om als een d uitbreidzel van de mergagtige zelfftandig- n heid van de gezichtzenuw te kunnen aan- ai gemerkt worden. Het voornaamfte verfchil i beftaat dan in de twee eerfte oog vliezen, ie: en het zelve is moeielyk te beflisfenzoo ■J, ik echter myne gedagten mag uitendunkt c my het gevoelen van den HeerziNN het aan- ej neemelykfte te zynen wel om de volgen- e! de reedenen. i). Om dat het zamenftel de- a, zer vliezen zeer verfchillende is van de hers- K fenvliezen. 2). Men kan het harde hersfen- vlies van de buitenfte oppervlakte van het e harde oogvlies affcheiden. 3). Het vatag- ir tige vlies is in den omtrek van de gezicht- j, zenuw, alwaar zy het harde oogvlies door- J boord, een weinig verwyderd, laatende het harde oogvlies in de rondte aldaar onbe- v dekten dus is het vatagtige vlies op a die plaats nietalwaar het zagte hersfen 5 vlies in den oogbol zoude moeten komen. 4). Wanneer men een tubus brengt tus- r fchen het harde oogvlies en het vatagti- ge vlies, en opblaast, zoo komt de lugt j, niet verder als tot op de plaats daar het T vatagtige vlies zichtbaar wordten dringd niet door tuslchen de fcheede van de ge- jj zichtzenuw. XV. Het nut dezer vliezen in 't alge- meen beftaat hier indat zy den oogbol uit-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1769 | | pagina 89