39 e; foeditftuk verder te onderzoeken; ook is dit niet noodzaakelyk vermits dit bewys if van zelve vervalt, zoo dra men het vatagti- ge vlies als een vlies op zig zelven befchouwd, en in geenen deele als afkomftig te zyn van t( het zagte hersfenvlies. f XVII. Deze vliezen maaken de hollig- heeden uit, waar in de drie vogten van het j, oog behouden zynzy zyn twee in getal de agterfte en grootfte, waar in het glasag- tige en kriftallyne vogten de voorfte waar 2 in het waaterige vogt behouden wordt. De voorfte ftrekt zig uit van agter het hoorn- vlies tot aan het kriftallyne en glasagtige vogt, en wordt door het drui venvlies in twee (L ongelyke holligheeden verdeeldwelke men met den naam van kamers van 't oog be noemd en in een voorfte en agterfte onder- fcheiden heeftwelke met elkander gemeen- 'l fchap hebben door middel van den oogappel. v De voorfte is grooter als de agterftepetit (r) 1' heeft derzelver grootte door een byzonderen oogmeeterdie hy ophthalmetrum noemd 1 afgemeetenen bevondendat de ruimte van 2 de voorfte kamer bedroeg iij|g cubilche ly- nenjen die van de agterfte kamer 7^ cubi- fche lynen, zoo dat ae ruimte van beide de "kameren te zamengenomen 19 cubifche ly- i' nen bedraagt. De afftand van de inwendige C 4 op- f Memoires de PAcad.Roj, des fciences de VAnntt 1730.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1769 | | pagina 97