6o ANTWOORD OVER DE
zyn(l), Tacitus (m) bericht ons, dat
in Germanie eenige gedenkteekens en be-
graafplaatfenmet Griekfche letteren be-
fchreven, voorheen te vinden waren.
En wat wonder dat de Germaanen zich
daar van bedienden, gemerkt het ge
bruik der Griekfche letteren by de Gal
len ook zeer gemeen was (n).
Niemand kan twyffelen, of de Latyn-
Jche taal is, na de komfte der Romeinen
in deze landen bekend geworden. De
Latynfche opfchriften, in het vorige
hoofdftuk vermeld, zyn onwraakbaare
bewyzenwant of fchoon de Batavieren
hunne moeder-fpraak niet geheel zullen
verlaten hebbenis het evenwel te den
ken, dat zy de Latynfche taal zullen heb
ben aangeleerdzoo wel als de Britten
tentyde van Agricola (o), en naderhand
de GothenHunnen en Wandalen (p).
Na
(1) Dit heeft de Heer reitz in zyn werk Belga
Gracisfans breed behandelden met de getuigenisfen
van voorname geleerden bevestigd pag. i26.
(m) De M. G. c. Ill, over welke plaats lipsius
aanmerkt, dat de Germaanen wel de letteren, maar
niet de taal der Grieken zouden gebezigd hebben.
(n) C-ESAR de B, G. Lib. VIc. XIVibique DAVX-
sius ouDENDORPius. Vergelyk evenwel de
Nieuwe Bydragenl.c. bl. 207 in de aanteekeningen»
(o) TACITUS in Vita Julii Agricola.
(p3 LIPSIUS de recta prmuwtiat, L. L. pag. 14, 15.