DE HOOGE VIERSCHARE. 117 in de hooge rechtspleginge moet veroor zaakt hebbenwant de laatfte land-keu- re van Grave Florens den V was ten tyde van Vrouwe Maria reeds zoo on- verllaanbaar geworden, dat de Herto gin 50 van haar groot ■privilegie beloofd hadt, dezelve te zullen laten herzien, terwyl zy by het evengemelde privile gie in verfcheide zaken reeds nuttige verbeteringen en veranderingen dier keu- re gemaakt hadt; maar toen dit alles met den dood van Maria zyne kracht verloorwas men in zoodanig eene ver legenheid geraakt, dat Keizer Maximi- liaan in het jaar 1484 de hooge vier- fehare te Middelburg willende houden, zich genoodzaakt vondt dezelve uit te hellen, dewyl de edelen van den lande hem vertoond haddendat het niet rno- gelyk was vierfchare te houden ten wa re de keuren eerst vernieuwd waren (d)„ XXXIV. Deze moeilykheid in het houden der hooge vierfchare bewoog denzelven Keizer om met zynen zoon den Aartshertogeinden jare 1489, uit H 3 den (d) Ziet de voorrede van Aartshertoge Pkilifs voor zj- ne keure van Zetland.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1771 | | pagina 185