VAN KLEINE ZESHOEKEN. 135
XIV. Met ftilzwygen kan ik nochtans
niet voorbygaan, hoe onbillyk de ver
nuftige coehoorn om deze oorzaak
van een naamloos fchryver (fchoon ik
des Aufteurs kwaade trouw niet durve
vermoeden) is berispt geworden, dat
hy, door de ondervinding beter onder-
rigt, in het aanleggen van zyne vestin
gen van zyneeigene beginzelen, die hy
in zyne theoretifche fchriften had be
weerd, naderhand zoude zyn afgewe
ken, en dat derhalven de eigene bevin
ding den grooten Ingenieur de onge
grondheid zyner denkbeelden fchynt te
hebben aangewezen.
XV. Maar wanneer men het ver
nuft en doorzicht van coehoorn
wel overweegtzal men op het mis-
verftand van dien ongenoemden Fran-
fchen AuCleur lichtelyk antwoorden,
datgelyk 'er tusfchen de verfterkingen
zelve, welke die onvergelykelyke Man
in zyn boek heeft voorgefteldnaar de
verfcheidenheid van ongelykaartige om-
ftandighedendie. hy in het afgetrokke-
ne zich zeiven hadde voorgefteld, groot
onderfcheid gevonden wordt, het ook
alzoo aan den roem van coehoorn
I 4 geen