"158 A. LIEFTINCK OVER 'T VERSTERKEN
van myne gefortificeerde rechte linien,
die 200 final zyn als men ze zoude mo-
gen uitdenken, heb ik om die zelfde re
den eenige ruimte, welke my in den
weg wastot een grachtje uitgegraven
nochtans zyn deze bolwerkenter oor-
zake der kortere jacenruim genoeg
om veel meer kanonnen en muskettiers
te bevatten, dan wel tot de faccn ter
defenfie noodig zyn.
XLV. Ik vaare voort met de derde der
gemelde tegenwerpingen van ongegrond
heid te overtuigen. In veele vestingen
vindt men onder anderen ook dit on-
derfcheid, dat de eene veel meer plaats
influit, dan de andere, terwyl deze van
veel grooteren tegenftand is, dan gene.
Ziet daar het willekeurige van den ves-.
tingbouw, het welk alleen door de voor
komende omflandigheden kan bepaald
worden. Indien men de flancquen al te
Zeer wil vergrooten, verkleint men de
ruimte binnen de vesting. Men moet
zich dan in het verfterken regelen naar
de plaatsdie men voorheeft met wal
len en grachten te omringen; en men
kan alleen aan de vesting die uitgéftrekt-
heid enfterkte geven, die de omftandig-