TWEE- 250 B. TIEBOEL OVER DE reuk van Cajloreum. De reden hier van is: wyl de noch aan de Cajloreum vastzittende deeltjes der Tinctuur ver vliegende, de noch by zich voerende olie deeltjes los lieten. De gedroogde fceces bezaten toen niets meer van den fmaak van Cajloreum maar alleen een zachte en viefe bitter heid, eenigzins flymig, wanneer men ze lang kaauwde. Zy woegen drie drach ma en een Jcrupel. Dus 'er twee fcru- pels der zelfftandigheid van de Cajlore um in den voorloop overgegaan waren. Deze fceces uit liefhebbery noch ver der willende onderzoeken liet ik ze s uurs in 6 oneen water zagt jes koken. Het afkookzel had een naauwlyks merk- baaren reuk en fmaak. Dit afkookzel uitgedampt zynae, bleven 'er alleen 6 of 7 greinen van een bruinachtigbitter eenigzins flymig extract overwaar aan niet het minfte van de Cajloreum te ont dekken was.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1771 | | pagina 320