310 D. V. GESSCHER OVER HET fluit eindelyk alles door de beide einden te flippen in eene wasch-achtige flof, ge- lyk aan die, welke gewoonlyk tot het indompelen van de poppen der breuk banden gefchikt is.Ëene omzichtig heid even zoo noodig om de uiterfle vlakten dezer einden eene gladde en knops-wyze gedaante te geven, als om voor te komen, dat het bekleedfel zel ve zich, by het inbrengen, ontwikke- le. Men zal my lichtelyk toeflaan, dat in dit famenflel alle voordeelen zyn op- gefloten, die door den Heer arnaud omtrent zyne verwydende Kaarsjes wor den voorgedragen. Alle de gedeelten derzelver immers van eenen fponsachti- gen aart zyndevermeerdert hunne dik teals ze van de vochten des pis-wegs doordrongen wordeneen weinig meer dan een derde. Hunne vastheid die niet veel minder, dan die van balyn is, kan eenen vry grooten tegenfland te bo ven komen, en gaat niet verlorendan een geruimen tyd na de inbrenging: meefler daarenboven zynde om derzel ver dikte naar eisch der omflandigheden in te richtenzonder dat hier door hunne werking belemmerd wordt, is 'ernaauw-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1771 | | pagina 382