verwydend kaarsje. 321
1. Dat hy federt den jaare 1746 on
derworpen geweest was aan eene zeer
belemmerde pis-lozing, die nu eens min
der, dan eens meerder hevig was ge
weest.
2. Dat deze belemmering fomwylen
in diervoegen was toegenomendat men
zich genoodzaakt vondt door het aan
wenden der algemeene middelenen het
(lellen der Catheterdie men echter nim
mer tot in de blaas had konnen doen
doorgaan, den lyder te beveiligen vóór
een doodelyk uiteinde.
3. Dat hy veeltyds 's nachts onder-1
hevig was aan eene tegenwillige pis-vloei-
jing, welke hem noodzaakte om door
het tusfchen (lellen van verfcheiden doe
ken het bedde te beveiligen.
4. Dat men, by het aanwenden der
Catheter zoo welals by de inbrenging
van een ettermakend Kaarsjealtoos een
onverwinnelyken tegenftaiid ontmoet had
een weinig achter den fponsbol des pis-
wegs.
5. Dat in de voordeeligde oogenblik-
ken zeiven de pis niet anders dan met
veel pyndroppelswyze of met eene
zeer fyne draal ontlast werdten de ly
der verplicht was bykans alle oogen-
II. Deel. X blik-