GEBREK VAN HET DYEBEEN. 349
ker als behoorde, maar inzonderheid
omtrent het midden van de voorfte
en onderfte zyde van de dye, daar
de vereelde dikte wel drie dwarsfe vin-
geren haaldedoor het wegnemen
van deze kwamen de fpieren te voor-
lchyn, en met één eene zeer groote
meenigte van bloedige etterftoffe.
Een naauwkeurig onderzoek toonde
onsop die plaatsdaar de tunica
cellulofa het dikfte waseene zeer wy-
de holligheid leidende tot op hetdye-
been, het welk ontbloot was en ge-
brokendit ontdekt hebbendeheb-
ben wy alle de fpieren losgemaakt,
en het been ontbloot, waar van het
hoofd, de hals, en het overige tot
een weinig onder het midden, niets
tegennatuurlyks vertoonde, dan al-
leen een exostojis van eene zonder-
linge gedaantezonder uitwendige
blyk van breuk of fis fur e4 of 5 vin-
geren breed onder den hals. Maar,
op den afftand van omtrent vyf dwar-
fe vingeren van de condyli af, was
het been gebrokende breuk was in
zyn gantfchen omtrek fcherp, cari-
eusen verfcheidene diergelyke been-
n fchilfers waren gehecht aan de fpie-
ren: