gebrek van het dyebeen. 359
vet vereischt wordt een overvloed van
aardachtige deelenwaar over men
moet nazien liet gene myn waardige
Leermeester de Heer Prof. h. d. gau-
bius opgeeft in zyne injiit. pathol.
medic. 376. Maar waar van daan dan
wederom deze aardachtige deelen? de
overvloed daar van kan niet worden ge
zocht in het geilel van de lyderes dat
fcheen meer gelegenheid te geven tot
een recht tegenovergelleld gebrek, ge-
lyk blyken kan uit een naauwkeurig
onderzoek van de 283 van dat zelfde
werk van den Heere gaubius Des
moeten wy dezelve zoeken in het ge
brek zelf, en dan heeft hier zeer waar-
fchynlyk een error nutrimenti plaats ge
had, dat is, de aardachtige deelen tot
voeding van het been aangevoerd, en
daar toedoor het ongemakniet kun
nende beileed wordenzyn elders ver
voerd, en wel, gemengd met de olie
achtige in den vetrokwelke daar door
verhard zynen tot dit gevoelen geeft
ook aanleiding de exostofis eenige vin
geren onder den hals van het dyebeen.
Vraagt nu iemand, waarom deze been-
voedende ftof zich juist daar geplaatst
heeft, en niet in de fpieren, gelyk in
Z 4 het